150 11 FEBRUARI 1971 kans krijgen. Die inspraak moet er naar mijn mening ook zijn bij de opstelling van het bestemmingsplan Haagse Beemden. Ik heb daarover een vraag gesteld in het vraag- en antwoordboek, waarop een uitstellend antwoord is gekomen in de trant van "wij zullen wel zien als het zover is". Ik vind echter dat je nü moet zien hoe je dat gestalte moet geven. Nader ingaande op de uitweidingen van de wethouder naar aan leiding van de moeilijkheden bij de realisering door Prinsenbeek van het plan Haagse Beemden, geloof ik dat wij daar doorgaan op een fout stuk historie en dat wij voorbijgaan aan de waarde van sterke intergemeentelijke regelingen. De gemeentewet geeft aan in artikel 4 van de wet op de gemeenschappelijke regelingen dat de procedure en de uitvoering ervan geregeld kunnen worden. Ik vind het een stap terug wanneer men zegt: dat kan Prinsenbeek niet, dat moet Breda doen. Nee, ik vind dat wij het samen moeten doen. Dan wil ik nu terugkomen op mijn prioriteit, het probleem van de oude stadswijken, waarover ook de wethouder zo uitvoerig heeft gesproken. Ik heb aan dat probleem vastgeknoopt de financiering van de plannen, omdat ik dat essentieel vind. Allereerst wil ik dan even ingaan op de opmerking die ik in eerste instantie heb gemaakt over een niet-sluitende begroting. De wethouder heeft gesteld dat er een redelijk verzorgingsniveau zou zijn en ik heb geprobeerd het tegendeel aan te tonen, voornamelijk ten opzichte van de groep van de minder draagkrachtigen. Als de gemeente de noodzakelijke voorzieningen niet zelf kan financieren -- en het is mij na de uiteenzettingen van de verschillende wethouders nog steeds niet duidelijk of het kan -- moet er een beroep worden gedaan op de centrale overheid via een niet-sluitende begroting. Er moeten dan zoals gesteld tekorten zijn van structurele aard die zich speci fiek in Breda voordoen. Dat is in dit opzicht natuurlijk niet het geval. Ik heb zelfs in de notulen van de algemene beschouwingen van verleden jaar gezien dat Breda met 8°/o krotten onderaan de lijst staat van de steden met krottenwijken. Het is dus helemaal geen verdienste van Breda, het heeft gewoon andere oorzaken. Het is namelijk een landelijk probleem dat eigenlijk jaren lang is ver doezeld. Het zou dan ook heel goed zijn dat nu eens publiek en met kracht te etaleren en de verantwoordelijkheid te leggen waar die in feite thuishoort, namelijk bij de regering. Overigens ligt die verantwoordelijkheid ook bij ons en wij worden, zoals ik reeds zei, eraan herinnerd door de actiegroepen en de comité's. Helaas heb ik dan toch moeilijkheden met de voorstellen van de heer van Dun. Dat zal hij wellicht verwonderlijk vinden, want hij weet dat ik evenals hij groepen als Gerardus Majella en anderen een goed hart toedraag. Er wordt iets gedaan aan die wijken, er wordt iets gedaan aan het Westeinde en aan de Vestingstraat en andere straten, maar wat doet u met de andere groeperingen die straks bij u op de stoep staan? Moet u dan zeggen: nee, want er zijn anderen die voor u aan de beurt zijn en waarom waren die dan eerder aan de beurt? Ondanks alle reeie hulp die er geboden wordt vind ik het toch toevalsmaatregelen. U spreekt over de nota huisvesting, maar waar om hebben wij die nu dan niet? Ik heb u gevraagd wat uw beleid is in dit opzicht, waaraan u voorrang geeft, maar uw antwoord vind ik op dit punt tekortschieten. Wij moeten weten wat het beleid van het college is om het te kunnen controleren en daarom vind ik tus sentijdse informatie over prioriteiten, zoals ook in eerste instantie

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 150