1541
26 NOVEMBER 1971
nogal hoog opneemt, is de kwestie van de reinigingspolitie.
De heer DEES: Ik neem het helemaal niet hoog op. Ik heb op
3 september vragen gesteld en daarop verwacht ik een antwoord. Wan
neer dat antwoord uitblijft en de wethouder gaat wel antwoorden op een
stelling uit het proefschrift van de heer Sandberg dan ben ik gewoon ge
noodzaakt om daarop in te gaan.
Wethouder VAN DUN: Als u mij dan nu interrumpeert dan is
het voor mij moeilijk om na die interruptie te zeggen, dat ik mijn
welgemeende excuses wil aanbieden voor het feit dat die vraag zo
laat beantwoord is. Het is nu echter evenzeer gemeend als het uitspreken
hiervan vöör uw interruptie.
Wat is er met de reinigingspoli tie aan de hand? Ik meen dat de
heer Dees één opmerking van mij vergeten is. Ik heb niet gezegd dat
wij niet voélen voor een reinigingspolitie, doch ik heb alleen gezegd
dat wij op vóorhand daar niet vóór zijn. Ik heb de heer Sandberg, die
toen daarover sprak, ook toegezegd dat wij op de hele kwestie terugko
men bij de nota over het milieubeheer die in 1972 gepresenteerd wordt.
Waarom komen wij er dén op terug? Ik geloof dat wij nu geen misver
standen tussen de heer Dees en het college moeten laten bestaan. Wij
zijn wel degelijk op de hoogte van de zaken die nu gerealiseerd zou
den kunnen worden. De heer Dees beweert dat er onlangs een opening
in de wetgeving is gekomen om daaraan wat meer te doen. Hij bedoelt
daarmee het Koninklijk Besluit van 11 augustus 1971, waarbij twee
mogelijkheden gegeven zijn op het plint waarover hij spreekt. Aller
eerst is er nog een mogelijkheid gekomen voor transactie van veront
reinigingsdelicten. Op de tweede plaats kunnen die transactiebevoegd
heden in handen gesteld worden van onbezoldigde ambtenaren van de
gemeentepolitie. De mogelijkheid is er nu, maar het is alleen de
vraag hoe wij dat effectueren. Vanmorgen nog hebben wij een gesprek
gehad met de commissaris van politie over dit punt - en ook het ver
voerbedrijf is daarin gekend - waarbij de commissaris daarover een
deugdelijk advies heeft uitgebracht evenals de directeur van het ver
voerbedrijf dat deed. De kwestie is alleen waar wij het onderbrengen
en hoe wij de personeelskosten verhalen. Deze zaken willen wij nog
bekijken. De mogelijkheid zou kunnen bestaan - in die richting is er
een begin van gedachtenwisseling binnen het college - dat men van
de opzichters van het vervoerbedrijf onbezoldigde ambtenaren maakt,
zodat zij die bevoegdheden hebben. Men zou het ook anders kunnen
verwezenlijken en bijvoorbeeld specifieke ambtenaren kunnen aantrek
ken en deze bij een dienst - politie of vervoerbedrijf - onderbrengen.
Dan zullen zij betaald moeten worden. Het is dus geenszins een afhou
den van de boot. Wij kennen de mogelijkheden en wij hebben de ad
viezen van het apparaat, waaraan natuurlijk personeels- en financiële
aspecten zijn verbonden. Wij komen daarop terug bij de presentatie
van de nota in 1972.
De heer Van Os spreekt op het gebied van de milieuverontreini
ging over geluid. Ik meen dat hij sprak over bromfietsen en dergelijken,
en dat het vrij simpel zou zijn om met daarvoor bestaande apparatuur
iets te meten. Volgens onze informatie is dat niet mogelijk. Er bestaat
inderdaad bepaalde apparatuur, maar het bezwaar daarvan is dat men
met name voor gebruik in de bebouwde kom een meetbaan nodig heeft
van 25 meter. Vervolgens moet die meetbaan zo zijn gesitueerd, dat
er geen ander geluid in de nabijheid geproduceerd wordt. Het probleem
is dan dat men bij verdenking van bepaalde mensen van het maken van