1543 26 NOVEMBER 1971 ongevallen vanzelfsprekend, van misdrijven en van alle mogelijke dingen. Daarop is het personeel van de politie niet geheel en al aangepast, maar daar tegenover staat natuurlijk ook weer dat de apparatuur en alle mo gelijkheden die er op dit moment zijn veel en veel beter zijn dan zoals dat een aantal jaren geleden het geval was. Op één zaak is nu wel heel speciaal de aandacht gevestigd. De heer Geene begon erover en ook de heer Van Os heeft erover gesproken. Het zijn de vraagstukken die hier bestaan met betrekking tot de straat terreur. Om te beginnen wil ik zeggen dat ik - en met mij de commis saris van politie en de politie vanzelfsprekend ook - die vraagstukken zeer ernstig neem. Ik geloof dat u ervan overtuigd mag zijn, dat de politie en zeker ook het hoofd van de politie daarbij geen middel onbeproefd laat. Wat is er nu de laatste tijd gebeurd? Natuurlijk hebben wij al lereerst geconstateerd dat die straatterreur toeneemt. Ik kan de heer Geene wel uit de droom helpen wanneer hij niet weet wat Tubo bete kent. Ik geloof dat dit hier ook in het openbaar gezegd moet worden. Het is een afkorting waarvan de letters betekenen: "tuig uit Breda en omgeving'; U weet dat deze "bijzonder fraaie instelling" blijkbaar een wat regionaal karakter heeft gekregen. Het volgende is echter gebeurd. De politie heeft al maandenlang de extra surveillance in de hele bin nenstad gepraktiseerd. De zwaartepunten van die surveillance liggen op de Havermarkt en in het Valkenberg. Ik ga u de maatregelen die er zijn genomen niet exact vertellen. Politieauto's en patrouilles verrichten daar vooral op de vrijdagen en de zaterdagen hun werk. Ik geloof dat dat ook reëel is. Ook is de maatregel genomen dat steeds op die tijd stippen - dit bestaat trouwens al geruime tijd - hoofdinspecteurs van politie op het bureau aanwezig zijn. Als ik dat zo overzie dan moet ik u toch zeggen de overtuiging te hebben, dat hier sprake is van een goed toezicht. Vanzelfsprekend heb ik dit ook uitvoerig en regelmatig met de commissaris besproken en in onze wekelijkse gesprekken is dit altijd aan de orde. Wij kunnen vanzelfsprekend niet treden in de vraag hoe de bestraffing plaatsvindt. Wanneer de taak van de politie is ver vuld en wanneer proces-verbaal is opgemaakt dan ligt dit probleem niet meer op het terrein van het hoofd van de politie. Wij komen dan op het terrein van de Officier van Justitie. Het zijn dus vraagstukken waarmee de politie vanzelfsprekend te maken heeft, maar waar ik als burgemeester van de stad en als hóófd van de politie buiten sta. Nu wordt er gezegd dat het wellicht veel ernstiger is dan men denkt, omdat heel vaak geen officiële melding plaatsvindt. Dat kan ik niet ontkennen, maar het is natuurlijk ook waar dat in dat geval de politie de voorvallen ook niet meer kan kwantificeren. Dit wil ik de heer Geene en anderen die hierover gevraagd hebben nog eens uitdruk kelijk zeggen. De commissaris van politie is trouwens volkomen op de hoogte, ook ten aanzien van de samenstelling van die groep, en deze zaak wordt natuurlijk heel nauwkeurig bekeken. U moet echter ook niet van de politie verwachten - en ik geloof dat het irreëel zou zijn - dat zij alle zaken kent, ook die niet worden aangegeven. Ik zeg u nogmaals dat de commissaris van politie hiervan op de hoogte is, maar ik zal hem nog eens nadrukkelijk zeggen dat er ook voorvallen zijn die niet gemeld worden. Komt men er dan toch achter, ddn pas kan er iets aan gedaan worden. Dat is dan natuurlijk een voorwaarde die men wel moet stellen, want anders dan wéét men het eenvoudig niet. Als de mensen bang zijn of voor andere maatregelen bevreesd worden ge maakt, dan verkeert ook de politie in de onmogelijkheid om op te

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1543