1548 26 NOVEMBER 1971 De heer SANDBERG: Ik wilde toch nog even terugkomen op mijn stadsbewegwijzering, althans die naar het Congresgebouw en de sport accommodaties. Ik heb nog steeds het gevoel dat ik het bos in word gestuurd. Er blijkt nu dat ik een antwoord heb gekregen op een vraag die ik niet heb gesteld. De wethouder heeft nu gezegd, dat het zijns inziens toch wel met geringe kosten en weinig tijd mogelijk moet zijn een aantal bordjes naar enkele belangrijke en veelbezochte gebouwen te plaatsen. Dat dacht ik ook wel, maar mag ik dan gewoon aan de wethouder vragen of ik alsnog antwoord kan krijgen op de vraag die ik indertijd heb gesteld: wanneer denkt het college de bewegwijzering naar Congresgebouw, sportaccommodaties, musea en andere daarvoor in aanmerking komende objecten te realiseren? Dan weet ik waaraan ik toe ben. Wethouder DE RAAFF: De heer Quadekker vraagt hoe het nu moet met die grond. De mensen hebben het geld om de grond te ko pen, maar dat kunnen zij niet doen wanneer zij niet weten of zij er zeker op zullen kunnen gaan bouwen. Dat is inderdaad waar. Ik weet dat men het geld heeft, dat men de grond kan kopen, want die is door de gemeente aangeboden. Het blijft echter riskant om dat te doen als men niet zeker weet of er gebouwd kan worden. Men moet het dan ook niet doen. Overigens wordt gesteld dat de grond het volgend jaar duurder zou zijn. Dat is de gebruikelijke gang van zaken. Daar staat natuurlijk tegenover dat men door nu de grond niet te kopen de rente bespaart. Ik heb begrepen dat de prijsstijging van de grond enigszins parallel loopt met de rentevoet. Ik meen dus niet dat dit een doorslag gevend probleem genoemd moet worden. Ten tweede krijg ik de indruk dat de heer Quadekker mij in de schoenen wil schuiven, dat ik de zaak traineer. In eerste instantie hebt u gezegd, dat wij al zes jaar aan het onderhandelen zijn. Nu zegt u dat men in februari de begroting al heeft ingediend. Ik weet niet of er al zes jaar onderhandeld is. Zelf ben ik pas een jaar bezig met onderhandelingen met de dames en heren van de Vereniging tot Bescherming van Dieren in Nederland. Het grote probleem is hoe men concreet goede cijfers op tafel krijgt. Als ik nu zeg, dat op dit mo ment een berekening op tafel ligt van het woonhuis van het dierenasiel en dat wij bezig zijn met de electriciteit en de verwarming, dan is dat zo. Dat betekent niet dat nooit eerder andere cijfers geproduceerd zouden zijn. Ik stel echter wel prijs op zorgvüldige cijfers. Bovendien wilde ik mij ook vergewissen - en dat raakt dan aan het probleem van de heer America - dat er een goed dierenasiel komt, dat is aangepast aan de te stellen eisen en dat inderdaad geen statussymbool zou zijn of een luxe paleis. Wij zijn op het moment echt wel zover, dat wij nu of althans de volgende week kunnen weten wat een goed dierenasiel zal gaan kosten. Het is dus niet waar, dat ik reeds geruime tijd beschik over een begroting die ik aan u zou kunnen voorleggen. De heer Spanjer is niet al te optimistisch. Ik ben het eenvoudig met hem eens. Ik kan niet meer beloven en alleen maar de werkelijk heid vertellen. Ik zou graag dat dierenasiel zo snel mogelijk gerealiseerd hebben, maar ik ben gewoon afhankelijk van een subsidieregeling van de gemeente enerzijds en aan de andere kant van een geldlening die verkre gen moet worden. Ik doe daarvoor mijn best. De heer Spanjer heeft ook nog geduid op het investeringsplan en de scoretabel. Ik kom dan geloof ik eigenlijk op het terrein van wethouder Broeders. Er bestaat nog geen investeringsplan op het gebied

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1548