1552
26 NOVEMBER 1971
Ook de luchtverontreiniging baart grote zorgen. Hoewel in Bre
da wel sprake is van duidelijke hinder, kan niet worden gesteld dat
hier - zoals in andere gebieden - de maximale norm al is bereid.
Het is nuttig de factoren te noemen, die de luchtverontreiniging
in de hand werken. De bevolkingsgroei die leidt tot concentratie
van mensen in stedelijke agglomeraties, toenemende industrialisa
tie met een toenemende behoefte aan energie, stijging van de
welvaart met als gevolg een toenemende behoefte aan vervoer en
toenemende behoefte aan consumptiegoederen naast toenemende
mate van afval, kunnen hier genoemd worden. Het is geenszins
de bedoeling college te geven in de strijd tegen de luchtverontrei
niging, want ik zou dat niet kunnen en het is hier ook niet de
juiste plaats daarvoor. Ik wil echter toch enkele maatregelen noe
men die kunnen worden genomen, waardoor op zijn minst de toe
stand niet zeer verergert. Daartoe behoren o. a.het bouwen van
hoge fabrieksschoorstenen met doeltreffende filtersystemen en na-
verbranding, een fabricageproces waarbij voldoende aandacht wordt
geschonken aan regeneratie van de afvalstoffen, koppeling van ver
keerslichten waarbij stationair draaien van motoren en een hoop
brandstofverbruik bij het optrekken wordt vermeden, voldoende p. k.'s
per ton gewicht bij vrachtwagens met dieselmotoren en goedwerkende
injectoren, zodat een optimale verbranding wordt bereikt, vernieti
ging van giftige afvalstoffen of verbindingen die door chemische
reactie onschadelijk te maken zijn. Als wij bereid zijn de nodige
financiële offers te brengen behoeven wij vooralsnog niet te wan
hopen, al wordt dat soms gesuggereerd.
Tenslotte kan men zich afvragen wat Breda deed. Ik heb u al
eerder gezegd dat Breda zich niet behoeft te schamen: de ombouw
van de olie verwarming op gasverw arming in de wijken en vooral
in de tuinbouw, een begin van de koppeling van de verkeerslich
ten, de zuiveringsinstallatie, een aan de eisen des tijds aangepaste
stortplaats voor vaste afvalstoffen en het stimuleren van activiteiten
in regioverband tegen de vervuiling van de brabantse rivieren zijn
goede voorbeelden. Uiteindelijk is er ook nog de ziekenhuisbouw
en u zou van mij niet anders verwachten dan dat ik daarbij stilstond.
In tegenstelling tot het antwoord dat ik op mijn vraag bij de
behandeling van de begroting 1971 kreeg, is deze keer wel een
uitvoerig antwoord op mijn hernieuwde vraag gekomen. Het is voor
al plezierig te ontdekken, dat het college nu eindelijk met mij
van mening is dat deze kwestie wel degelijk een Bredase aangele
genheid is en niet alleen een zaak is van specialisten en zieken
huisbesturen. Deze zaak was te belangrijk om te laten verzanden
in onderling gekibbel en naijver van bestaande ziekenhuisdirecties.
U hebt toegezegd de ontwikkelingen nauwgezet te volgen en waar
nodig bemiddelend op te treden. Het zou bij deze raad bijzonder
plezierig overkomen als u ons van tijd tot tijd van de gemaakte
vorderingen op de hoogte wilde stellen, waarbij wij vooral belang
stelling hebben voor de stedebouwkundige aspecten en de plaats van
vestiging van nieuwe ziekenhuizen.
Het is mij bekend dat de commissie haar advies heeft uitgebracht
aan de minister. Geadviseerd wordt goedkeuring te verlenen voor de
bouw van twee ziekenhuizen in Breda: een groot ziekenhuis en een
kleiner. Gaarne wil ik dan ook het college uitnodigen hun adhesie
met deze plannen te betuigen.
Mevrouw JSGER-MIDDELBEEK: Ik zou op enkele aspecten van