154
11 FEBRUARI 1971
Een volgend punt dat ik naar voren wil brengen betreft iets dat
nog niet in deze raad besproken is. Ik vind het namelijk bijzonder
jammer dat niemand spreekt over de kwestie Bouvigne. De kwestie
Bouvigne gaat mij diep aan en ik hoop dan ook dat mijn
collega-raadsleden elkaar in de gelegenheid zullen stellen volgende
week donderdag in te gaan op het verzoek van het P. A.K. en D'66
-- als ik dat nog mag zeggen -- om een interpellatie te mogen
houden. Ik vind namelijk dat dit een punt is van vitaal belang. Als
wij durven spreken over de regio en de belangen van de regio en
hier dreigt iets in elkaar te vallen, dan moeten wij de zaken veilig
stellen. Ik hoop dat wij elkaar in de gelegenheid zullen stellen
volgende week hierover te spreken.
De VOORZITTER: Dames en heren. Ik wil u voorstellen de beraad
slagingen van uw kant nu te beëindigen. De heer America moet zelf
bepalen of hij een en ander onderling in zijn fractie wil bespreken,
maar daar is deze plaats met geschikt voor; er zijn andere ruimten in
het stadhuis die zich daarvoor wellicht beter lenen.
Wanneer ik dit dus mag beschouwen als het einde van de be
schouwingen van de raad wil ik overgaan tot de beantwoording daar
van. Ik zal dat doen in telegramstijl en derhalve niet herhalen wat
al eerder is gezegd. Ik volg de sprekers op de voet zoals zij zijn
opgetreden.
Allereerst moet ik dan aan het adres van de heren van der Werff
en van Loon zeggen dat het wanneer wij over de Moerdijk spreken
juist gaat over de aanvulling van de financieel-economische para
graaf. Ik meen dat ik met dit antwoord mag volstaan en dat daarmee
geen enkel verschil van opvatting meer kan bestaan.
Wat het structuurplan betreft moet ik de heren Kroon en van Loon
zeggen dat het daarbij gaat om het totale gebied. Ik meen dat de
heer van Loon ons standpunt zeer dicht, zo niet geheel is genaderd.
Een goed structuurplan kan men naar mijn mening alleen maken wan
neer het een behoorlijke omvang heeft. Dat wil natuurlijk niet zeggen
dat er bilateraal overleg plaats vindt over zaken die de gemeente op
lager niveau betreffen, maar ik meen -- dat is ook helemaal het be
leid geweest van het oude en het nieuwe college -- dat men, wan
neer men de hoofdlijnen van een structuurplan aangeeft in ruimte
lijk opzicht, ook het gebied in aanmerking moet nemen waarmee
het relaties onderhoudt. Ik ben er van overtuigd dat het, wanneer
men dat voor een heel klem gebied doet, onmiddellijk fout loopt.
Ik zal geen voorbeelden noemen, dat kan misschien nog wel bij een
andere gelegenheid.
Vervolgens kom ik aan de opmerkingen van de heer Crul, die heeft
gesproken over het overleg van de fractievoorzitters. Ik wil daar heel
in het kort op ingaan. Er is natuurlijk verschil tussen een overleg van
fractievoorzitters -- of lijsttrekkers -- waarin, naar ik van de heer Crul
verneem, ook over beleid gesproken is, en een overleg van de fractie
voorzitters met de voorzitter van de raad. Wat dit laatste betreft zou
ik voor alle duidelijkheid willen zeggen om het functioneren en de
werkwijze van de raad, daar moet men niet vervelend in worden en
dus enige royaliteit in kunnen hebben; daarin zijn geen beleidszaken
aan de orde. Wanneer ik er ook maar iemand een genoegen mee kan
doen, wil ik er graag voor zorgen dat de agenda voor deze bijeen
komsten zeer vroegtijdig wordt toegezonden. Ik stem in dit opzicht
graag in met de heer Crul, ik heb het hem trouwens ook beloofd.