1573 26 NOVEMBER 1971 om ons doel te bereiken; die breng ik meer ter discussie dan dat ik een reactie van de wethouder zou willen uitlokken. In de eerste plaats de vorming van een aparte dienst voor milieubeheer, ressorterend onderde portefeuille voor ruimtelijke or dening. De nadelen zijn duidelijk. Zij liggen op het financiële vlak. Vervolgens zal het losmaken van betrokken onderdelen uit de overige gemeentelijke diensten en afdelingen een moeilijk en langdurig proces zijn, te meer daar - dit vind ik overigens een verheugende zaak - de verschillende gemeentelijke diensten op dit moment hun milieuactiviteiten sterk uitbreiden. Ik kom dan op het tweede alternatief dat, kortheidshalve ge formuleerd, het volgende inhoudt: het officieel toekennen van coördinerende bevoegdheden aan de wethouder van ruimtelijke or dening - uit de discussie heb ik begrepen dat die er blijkbaar al zijn - en de instelling van een afzonderlijk bureau voor milieu beheer, bemand met gekwalificeerde deskundigen en in rechtstreeks organisatorisch contact met die takken van dienst die activiteiten op milieugebied ontwikkelen. Naar onze mening kan althans dit alternatief op korte termijn tot geïntegreerd beleid voeren. De taak van de coördinerende wethouder zal mijns inziens eerder beoorde lend, stimulerend en initiërend moeten zijn, terwijl de beleidsuit voering overgelaten kan worden aan de overige takken van dienst. In het kader van deze filosofie - en ik kan net heel kort stellen - willen wij ook op dezelfde gronden de instelling van een aparte raadsafdeling voor milieubeheer als een suggestie aan u voorleggen. Ik hoop dat u bij uw beantwoording niet komt met het argument, dat er een beleidsnota is toegezegd, en dat wij dus beter even kun nen afwachten. U gaat dit waarschijnlijk toch wel zeggen. Ik zie dit als punten van discussie, die het meest urgent zijn. Ik geloof dat de bestuurlijke organisatie goed moet zijn, voordat men met een werkelijk beleid kan beginnen. Ik wil daarom toch eigenlijk wel de suggestie doen, dat het punt van die bestuurlijke aanpak als zodanig uit die toegezegde nota over milieubeheer gehaald wordt en aat aan dit punt eerst en met spoed gewerkt gaat worden. De heer VAN CAULIL: Ik zou eigenlijk moeten zeggen: einde lijk. De vraag die ik ga stellen heb ik immers al bij de afdeling openbare werken aan de orde willen brengen, maar toen werd door de voorzitter gezegd dat hij thuishoort bij het grondbedrijf. Gisteren heb ik hem bij het grondbedrijf naar voren willen brengen en toen kreeg ik te horen, aat het openbare werken betreft. Ik hoop daarom dat u mij nu niet buiten de orde zult verklaren, want bij hoofdstuk VI krijg ik dan uiteindelijk de gelegenheid. Ik ben eigenlijk al we ken hierover bezig en gisteren is mij gevraagd of ik het misschien in een paar minuten zou kunnen bespreken. Ook deze keer zal ik hierover misschien iets langer dan een paar minuten spreken. Onder hoofdstuk VI bij openbare werken, volgnummer 56 de nummers 9 en 12, boekt u als werkelijke inkomen bij de laatst vastgestelde rekening 2.511.217,48 als ontvangen bijdragen ten behoeve van de kosten oprichting grote werken. Naar aanleiding hier van was de vraag onder nummer 366 namelijk: welk bedrag had dit fonds per 1 januari 1971 beschikbaar? Gaarne ontvang ik een speci ficatie van de reeds uitgevoerde werken ten laste van dit fonds en zo mogelijk zou ik opgave van de toekomstige besteding van be doelde gelden krijgen. Uit het antwoord blijkt, dat per 1 januari

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1573