156
11 FEBRUARI 1971
wilt u dat nog eens nalezen --ik heb opgesomd in mijn toespraak
bij de installatie van de democratiseringscommissie.
Over de openbaarheid van de werkvergaderingen van het overleg
in de regio mag geen twijfel bestaan. Wanneer u de regeling voor
de gewestraad Breda naleest, zult u zien dat die openbaarheid daarin
wordt aangekondigd. Ik geloof ook dat het niet anders kan.
De geestdrift van het college over de nota's van het provinciaal
bestuur blijft bestaan. De vraag van de directe verkiezingen zal de
heer van der Werff nog wel eens in de Staten willen behandelen, ik
geloof dat hij dat hier niet verder moet uitspreken. De geestdrift
van het college blijft mede daarom bestaan omdat, zoals ik reeds
heb gezegd, ae filosofie over de gewestvorming een zeer goed en
duidelijk uitgangspunt kan zijn voor een verder beraad over het ter
zake te voeren beleid.
Over de Moerdijk heeft hij zichzelf nog wat complimentjes ge
geven; daar ga ik dus maar aan voorbij.
De heet VAN DER WERFF: Dat gold de heer Knottnerus, mijnheer
de voorzitter.
De VOORZITTER: Het gold ook de heer Knottnerus, maar de heer
van Loon heeft het er ook over gehad en daarom volsta ik hier maar
mee.
De proefneming neem ik mee in de toezegging die ik zojuist heb
gedaan. Met betrekking tot het informatie- en voorlichtingscentrum
kan ik zeggen dat er een bijzonder goede relatie is tussen het stads
bestuur en het voorlichtingsapparaat. Er zijn vrijwel dagelijks be
sprekingen tussen het college en degene die verantwoordelijk is voor
de voorlichting en ik weet ook uit ervaring dat het contact van de
voorlichtingsambtenaar met de wethouders voortreffelijk is. Wij krijgen
nu ook een informatrice in het voorlichtingscentrum, zij zit op de pu
blieke tribune en ik wil haar bij deze gelegenheid graag aan u voor
stellen.
De heer Kroon heeft nog gevraagd naar het structuurplan. Ik heb
daar al op geantwoord en ik geloof dat-de standpunten van de heer
Kroon en mij in dezen ook overeenstemmen. Wat de actualisering van
de nota van 1968 betreft heb ik in eerste instantie gezegd dat het in de
bedoeling van het college ligt die in de loop van het jaar 1972 uit
te brengen. Ik heb mijn aantekeningen er nog eens op nagekeken en
ik weet niet of het goed overgekomen is, maar zeker bij de behandeling
van de begroting voor 1972 zal die actualisering haar beslag moeten
hebben gekregen. De W. E. B. is een studieorgaan, aldus de heer Kroon.
Ik geloof dat wij het daarover wel eens zijn, zodat ik daar verder
over zal zwijgen.
De heer Froger heeft gewezen op het belang van hulpsecretarieën en
daarbij gedoeld op de mogelijkheden van oude raadhuizen. Ik zou hem
willen vragen of ook nieuwe raadhuizen die functie zouden kunnen ver
vullen. Als hij daar bevestigend op antwoordt weet ik weer iets meer.
Mevrouw van Nes tenslotte kan ik verzekeren dat ik niet naar leef
tijden heb gekeken. Wij moeten elkaar over het besturen van de stad
en de functie van de raad daarbij niet verkeerd begrijpen. Mevrouw
van Nes heeft gesproken over de controlerende functie van de raad
en ik ben haar daar in mijn betoog in bijgevallen. Ik heb zeer na
drukkelijk gezegd dat de raad die functie heeft, maar dat het wat
jammer is dat die echte bestuursfunctie van de raad wat naar de