1585 26 NOVEMBER 1971 dat men zich bij de beschikbaarheid van onvoldoende geldmiddelen voor het onderwijs op één punt moet concentreren namelijk op de achterstand van grote groepen uit onze samenleving. Het gevaar dat dr. van Kalker signaleert, waarbij te veel geld opgemaakt wordt aan de organisatie en bemanning van schooladvies- en begeleidingsdiensten, is mogelijk in de toekomst ook in Breda aanwezig. Uit het oogpunt van sociale rechtvaardigheid moet het beschikbare geld op de eerste plaats ten goede komen aan die kinderen, welke door oorzaken buiten hen om niet toekomen aan een in deze tijd mogelijke ontplooiing. Ik onderschrijf de stelling van de wethouder, dat de zekerstelling van de begeleiding een noodzakelijk gegeven is. Onze fractie is ook over tuigd van het feit, dat onderzoek en hulpverlening bij verandering en verbetering tegelijk moeten worden gegeven vanuit één instituut, waarbij de verschillende hulpverleners --de algemene begeleiding, de individuele begeleiding, pedagogen, didactici, maatschappelijk werkers enzovoorts -- gecoördineerd zijn in één samenwerkingsver band. Als dus de noodzakelijke programma's om de achterstand op te heffen in Breda alleen maar gerealiseerd kunnen worden via de advies- en begeleidingsdiensten, dan verklaren wij ons daarmee na tuurlijk akkoord. Laten wij dan echter hopen, dat de bestuurscommissie voor de schooladvies- en begeleidingsdienst gevormd mag worden uit mensen die veel inzicht hebben in de maatschappelijke problemen in onze samenleving en die de structurele knelpunten en barrières in die samenleving doorzien. Laten wij dan hopen dat deze commissie leden en de door hen te benoemen directeur dit urgente probleem zullen gaan vertalen in concrete activiteiten, zoals de taalaktiverings- programma's, de broodnodige begeleiding van de leerkrachten en de gezinsbegeleidingsprogramma's. Dit alles dient te geschieden met het tweeledige doel van net verhogen van de taalvaardigheid en het beih- vloeden van de schoolmotivatie. Als de wethouder zegt, dat wij de commissie bij voorbaat niet moeten "opzadelen" met besluiten van de raad, dan kan ik dat na tuurlijk wel enigszins aanvoelen. Terecht merkt het college ook in het vragen- en antwoordenboek op, dat de urgentievolgorae van be leidspunten in eerste aanleg een zaak is van de bestuurscommissie. Dit hoeft echter allemaal niet te beletten dat wij als raad ons uit spreken over de urgentie van dit probleem en dat wij graag zouden zien, dat treffende maatregelen zouden worden genomen in de toe komst. De raad heeft ook in deze zaak een specifieke verantwoor delijkheid en ik zou daarom op de raad een beroep willen doen dit tijdens deze begrotingsbehandeling te verwezenlijken. Een voorstel tot een eventuele uitspraak houd ik achter de hand. Vooruitlopend op het volledig functioneren van de schooladvies- en begeleidingsdienst zou men door middel van onze voortreffelijke sociografische dienst -- eerder op deze dag hebben wij daarover al gesproken -- kunnen starten met het verrichten van een onderzoek om er achter te komen in welke wijken en op welke scholen de nood het hoogste is. Als voorbeeld uit onderzoekingen in diverse andere steden vermeld ik het onderzoek naar de taalvaardigheid in de eerste klassen van de basisschool, dat door de leerkrachten zelf moet worden afgenomen. Een dergelijk onderzoek is in Amsterdam ook verricht en wel jaren vóór de totstandkoming van de schooladviesdienst aldaar. Ook noem ik Maastricht als voorbeeld, waar een werkgroep van de K. V. P. het basisonderwijs doorlichtte en waar men tot de conclusie kwam dat een kwart deel van de leerlingen extra onderwijsbegeleiding

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1585