26 NOVEMBER 1971
1590
over de heer Mans misschien een opmerking kan maken omdat het
duidelijk buiten de portefeuille voor onderwijs valt. De woonsituatie
is naar mijn mening op een ander terrein aan de orde geweest en daarop
behoef ik dan ook niet in te gaan.
Mevrouw Willems snijdt eigenlijk het probleem aan van de achter
blijvers in het onderwijs, dat is ontdekt in wetenschappelijke onder
zoekingen. Zij stelt dat daaraan eigenlijk nu zo snel mogelijk iets
moet worden gedaan. Uit mijn betoog naar aanleiding van de alge
mene beschouwingen door de heer Crul hebt u begrepen, dat ook bij
het college over de kwestie van de achterblijvers heel sterk de op
vatting leeft, dat hier enorme taken liggen om dit zo snel en zo goed
mogelijk op te lossen. Ik denk hierbij niet alleen aan de sociaal ach
tergeblevenen. Er zijn namelijk ook nogal wat achterblijvers door
andere oorzaken, zoals door geestelijke en lichamelijke defecten.
Met name door een inleiding van professor Bladergroen hebben wij ont
dekt, dat ook daarin oorzaken kunnen liggen van het achterblijven
in de hele leefmogelijkheid van de mensen die bijzonder belangrijk
zijn. Vanuit die achtergrond hebben wij dan ook al jaren lang naar
een bepaalde opzet en in een zekere richting gewerkt. In Breda
stoelt het onderwijs immers duidelijk en voor het overgrote deel
op de verschillende richtingen. Niet het openbaar onderwijs maar
de bijzondere lijn neemt ae grootste plaats in de Bredase situatie
in. Van onze kant hebben wij duidelijk onderkend, dat men wil
men vraagstukken van de importantie zoals die door mevrouw Wil
lems zijn aangesneden effectief benaderen dat gezamenlijk moet
doen omdat het vaak wijkproblemen zijn of sociale problemen. Ook
bij andere problemen zoals de hele kwestie van het bijzonder
lager onderwijs en doelmatige opzet van de pedagogische, de psycho
logische, de medische en de maatschappelijke begeleiding -- hebben
wij altijd het standpunt ingenomen, dat de opzet hier gezamenlijk
moest worden aangepakt. Wij zijn bijzonder gelukkig dat het in
Breda mogelijk is geworden die opstelling met instemming van het
totale onderwijs te verkrijgen. Bij dit hele werk is het namelijk bij
zonder belangrijk hoe het onderwijs zelf reageert op die signalen uit
de samenleving zoals een van u heeft gezegd -- en niet alleen
het gemeentebestuur. Wij zijn er blij mee, dat dit gebeurt. Ik ge
loof dat het onze taak is na te gaan hoe de situatie in Breda is en
wat hieraan nog zou kunnen worden gedaan. Men komt dan bij bij
zonder ingewikkelde vraagstukken. Mevrouw Willems, die ook van
andere plaatsen op dit punt studie heeft gemaakt, zal ook ontdekken
dat de voorbereiding, begeleiding en opzet van deze programma's
zeer tijdrovend zijn geweest, ook in Breda.
Ik zou eigenlijk willen toezeggen, dat ik op korte termijn met
de sociografische dienst, met de vertegenwoordigers van het onder
wijs en met de inspecteur zal bepraten hoe het onderzoek nu mis
schien al ingezet zou kunnen worden. Wij zullen dan bespreken op
welke wijze de intrede in het lager onderwijs zou kunnen worden ge
analyseerd. Hierbij heb ik nog enige moeite welke punten eventueel
vragen zouden moeten zijn, maar mogelijk kan hierin de Maastrichtse
situatie ons iets leren. Deze aanpak zou mijns inziens ook de mogelijk
heid kunnen bieden, dat wij iedereen die met dit werk te maken heeft
in positieve zin hierbij kunnen betrekken. Daarom ben ik het helemaal
met mevrouw Willems eens, dat wij als raad natuurlijk een eigen
taak hebben. Ook wat dit betreft ben ik blij dat de commissie ex
artikel 61 kan starten, omdat wij dan elk jaar bij de begroting kunnen