26 NOVEMBER 1971
beoordelen welke werkzaamheden voor de beschikbaar gestelde gelden
worden verricht. Dit geeft de mogelijkheid van openbare behandeling.
Aan de andere kant moet dat ook niet te veel gebeuren, omdat het mis
schien ook niet helemaal te overzien is. Persoonlijk vind ik dit wel
een moeilijkheid en wij moeten dan ook de deskundigen van het onder
wijs hierbij gewoon betrekken om tot de juiste probleemstelling en de
juiste aanpak te komen. Mijnerzijds zeg ik dus toe binnenkort over
deze eerste stap contacten te zullen leggen in de zin zoals ik bedoeld
heb. Wij moeten dus streven naar een eigen onderwijsbeleid, maar
samen met degenen die verantwoordelijkheid dragen op dit vlak.
Mevrouw Willems heeft verder niet meer gesproken over de gym
nastieklokalen. Zij zegt terecht dat daarover nog een nota komt en
dat wij bij die gelegenheid daarop nader kunnen ingaan.
De heer Gielen en de heer Dees hebben dank gebracht voor dat
gene, wat met name door de ambtenaren van het bureau onderwijs
op dit terrein wordt verricht. Ik moet hen zeggen het prettig te vinden
dit te horen. De mensen op het bureau onderwijs werken inderdaad
met veel ambitie. Als echter de heer Gielen zegt dat het wel goed
zal gaan dan moet ik toch zeggen, dat wij eigenlijk altijd onrustig
moeten blijven. Er is enorm veel te doen op het terrein van het on
derwijs. Ik heb ook wat moeite met de tijd, omdat hieraan belangrijke
vraagstukken verbonden zijn, bijvoorbeeld in verband met de door
stroming. Het is een probleem dat fundamenteel verband houdt met de
vernieuwing van het onderwijs. De heer Dees heeft bij een vorige keer
al eens gesproken over de verzuiling van het onderwijs en hij wil stre
ven naar een niet verzuild onderwijs. Daarop heb ik toen niet geant
woord omdat het nogal laat was. Men komt echter wel voor de vraag
welke verzuiling nu wordt bedoeld: de verzuiling naar richting of die
welke door professor van Gelder de "Thorbeckiaanse" verzuiling ge
noemd wordt, omdat zij de opbouw kent vanuit het "gemene" volk
naar de hogere burgerstand en de wetenschapsmensen. Het probleem
van de doorstroming vanuit alle maatschappelijke geledingen in een
onderwijssysteem, dat aan iedereen de volle kansen biedt en dat een
nieuwe structuur van het onderwijs vergt, is mijns inziens een bij
zonder belangrijk vraagstuk. Breda kan in dat opzicht maar heel ge
leidelijk meedoen in ae ontwikkeling, die in den lande via experi
menten wetenschappelijk de problemen benadert. Het zijn belangrijke
vragen, waarvoor wij op dit moment te weinig tijd hebben om er uit
voerig op in te gaan.
De heer Gielen heeft een aantal praktische zaken aangesneden.
Mijns inziens mag ik nu niet al te ver ingaan op de noodvoorzieningen.
U kent ons standpunt: wij moeten deze tijdelijk laten bestaan om niet
te komen tot definitieve bouw op die plaatsen, waar deze na verloop
van enkele jaren toch weer moeten gaan verdwijnen. Met de heer
Gielen ben ik het eens geen noodvoorzieningen te bouwen, waar defi
nitieve voorzieningen ook in de toekomst nodig zullen zijn.
Als de heer Gielen met het probleem van het vakonderwijs be
doeld te zeggen, dat wij zouden moeten zorgen dat het aantal uren
in het bijzonder onderwijs volledig gebruikt gaat worden dan meen ik
toch wel te moeten zeggen, dat hier ook een duidelijke taak ligt voor
de eigen schoolbesturen die verantwoordelijk zijn voor het onderwijs
dat op hun school gegeven wordt.
De vragen en opmerkingen met betrekking tot het pedagogisch
centrum mag ik misschien ineens behandelen. De heren Koertshuis,
Gielen en Dees hebben hierover alle drie gesproken. Enkele vergade-