26 NOVEMBER 1971 1592 ringen geleden hebben wij met elkaar al over dat pedagogisch centrum gesproken. Het standpunt dezerzijds was als volgt: het centrum werkt niet op.de basis van de brede doelstelling, maar het heeft wel een club die culturele activiteiten en evenementen organiseert in gezamen lijke bespreking met de mensen van het onderwijs. Op dat moment vonden wij het stopzetten niet helemaal verantwoord. Of de heer Koertshuis óf spreker vergist zich, maar ik meen niet de toezegging te hebben gedaan op korte termijn de doorlichting van het centrum te zullen verzorgen. Ik had, meen ik, de opstelling gekozen nu het centrum niet door te lichten, waarbij ik er eigenlijk vanuit ging dat dit werk later opgenomen zal worden in de schooladvies- en bege leidingsdienst en dat van daaruit beter de waarde en betekenis van het pedagogisch centrum beoordeeld zou kunnen worden. Dat was mijn opstelling. De heer Dees concludeert zeer terecht dat wij toen het besluit hebben genomen om voor het hele schooljaar -- dit ge schiedde dus met instemming van de raad en het kwam niet alleen van de zijde van het college -- de voortzetting van dit werk mogelijk te maken. Samen zitten wij hieraan vast. Als de raad zou willen aankondigen dat die subsidie nu stopgezet moet worden in die zin, dat wij natuurlijk onze verplichtingen moeten nakomen maar dat wij die subsidie voor de komende jaren moeten stopzetten, dan wil ik daarover alleen het volgende zeggen: ik vind dat wij dat dan wat plotseling zouden doen. Ik geloof dat wij dan toch nog eens even samen zouden moeten praten en de consequenties bekijken. Op dit moment kan ik niet helemaal beoordelen of wij daarmee een werk zouden stopzetten dat toch wel van betekenis is. Wij zouden anders immers destijds dat besluit niet hebben genomen. Ik weet niet hele maal hoe het op dit moment functioneert en ik vind het toch wat onverhoeds als wij nu zouden aankondigen, dat wij het volgend jaar niet meer zullen meewerken. Wij moeten echter volgend jaar toch met een voorstel bij uw raad komen om het al of niet te laten voort bestaan. Uit uw betoog zou ik dan mogen afleiden, dat wij dan bij die gelegenheid goede argumenten zouden moeten hebben om met een voorstel om net werk te laten voortbestaan bij u nog succes te hebben. Ik heb er wat moeite mee nu het besluit te nemen dit hele maal stop te zetten. Overigens moet ik natuurlijk --en het college zal dit ook graag doen -- terdege rekening houden met uw kritische aantekeningen bij dit werk. De heer Dees heeft gelijk wanneer hij stelt dat met betrekking tot het HEAO in West-Brabant eigenlijk een ongewenste situatie be staat. Ik kan dat alleen maar onderschrijven. Ik kan hem echter wel vertellen, dat wij van onze kant in Brabant getracht hebben te komen tot duidelijke opstellingen. Aanvankelijk, toen de plaatsen Eindhoven en Tilburg een claim voor de HEAO hadden, hebben wij onze claim niet ingediend omdat wij bij de keuze van Tilburg zouden hebben geconcludeerd dat dan Breda zo dicht bij Tilburg zou liggen voor het uitgebreide arbeidsveld van een HEAO, die toch een plaats mét de omliggende plaatsen bedient. Wij hebben onze claim pas inge diend toen Eindhoven de toewijzing heeft gekregen. Wij zijn name lijk van mening dat -- wanneer er twee in Brabant zouden komen -- dit dan in Eindhoven en Breda zou moeten zijn. Ik zie niet al te rooskleurig wat wij zouden kunnen doen om een gezamenlijk op treden te verwezenlijken. De autonomie van gemeenten en van stichtingsbesturen is namelijk zo groot, dat wij dit zeker niet in de hand hebben. Ik moet zeggen dat wij niet al te veel enthousiasme

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1592