157
11 FEBRUARI 1971
achtergrond wordt geschoven.
Ik heb geprobeerd in een sneltreintempo de verschillende vragen
te beantwoorden. Ik hoop dat ik niets heb overgeslagen, want ik
krijg in deze begrotingsbehandeling nog maar weinig kansen om iets
te zeggen.
Wethouder BROEDERS: Ik wil beginnen met de heer van Loon, die
gesproken heeft over het toevoegen van de reserves aan het budget.
Er zijn bij de replieken van de fractievoorzitters met betrekking tot
de reserves ook nog andere zaken aan de orde geweest, zoals ae
kwestie van het Hoogspoor, het risico van de rioolwaterafvoer, etc.
Ik meen dat wij met elkaar moeten afspreken dat wij de reserves
maar eenmaal kunnen gebruiken, vaker is niet mogelijk.
De heer VAN LOON: Dan meteen maar voor de oplossing van de
allergrootste woningellende!
Wethouder BROEDERS: Dat is een keuze waarover de raad moet
beslissen, mijn taak is het slechts u duidelijk te maken wat onze
positie is. Dat wil ik ook doen met betrekking tot de financiering,
opdat wij elkaar niet misverstaan. Wij kunnen hier niet vrijblijvend
over praten; wij moeten heel duidelijk weten wat wij aan elkaar
hebben, namelijk dat wij het erover eens zijn waaraan wij priori
teit geven en wat het gaat kosten. Er is een bedrag genoemd van
3 miljoen met 1 miljoen rijkssubsidie, zodat wij 2 miljoen
financieringsmiddelen moeten hebben. Ik heb getracht een beeld
te schetsen van de financieringssituatie zoals die momenteel is.
Wanneer men aan het een prioriteit toekent wat betreft de finan
ciering, kan daarvan het gevolg zijn dat andere zaken, bijvoorbeeld
op het terrein van de sport het zwembad Noord en noem maar
op --, worden teruggedrongen. Hetzelfde geldt ten aanzien van
mevrouw van Nes. Ik heb getracht van twee kanten, zowel vanuit
de kant van de begroting als vanuit de financiering, te laten zien
in welke situatie wij ons in Breda bevinden. De raad maakt dan de
keuze en dan zal het college waarschijnlijk met voorstellen komen,
maar de bedoeling is dat men duidelijk weet hoe de situatie is.
Wat het vraagstuk van een sluitende of een niet-sluitende begro
ting betreft spijt het mij dat er blijkbaar verschil van mening is
tussen mij en enkele raadsleden, zoals mevrouw van Nes en de heren
Crul en Froger. Ik heb geprobeerd duidelijk te maken hoe de situatie
ligt, niet om te zeggen wat de raad moet beslissen, maar wat er
ebeurt wanneer wij met een niet-sluitende begroting komen. Ik heb
aarbij gezegd dat een niet-sluitende begroting betekent dat wij geen
goedkeuring krijgen en dat wij moeten terugvallen op de vorige be
groting. Dan zullen wij voor nieuwe activiteiten telkens met voor
stellen moeten komen, die beoordeeld worden of zij door nieuwe
inkomsten al of niet betaald kunnen worden, wat betekent dat wij
waarschijnlijk zelfs nog minder plannen kunnen uitvoeren dan wan
neer wij het beleid in eigen hand houden. Wij zijn daar zeker van.
Wanneer de heer Froger zegt dat er dan in 1972 al maatregelen zul
len moeten worden genomen om in 1973 een niet-sluitende begroting
te introduceren, dan is mijn argumentatie verkeerd overgekomen.
Laten wij daarover geen misverstand laten bestaan: het is nu al mo
gelijk te zorgen voor een niet-sluitende begroting. Wanneer de raad