26 NOVEMBER 1971
1598
De heer VAN OS: Het ging anders typisch over het onderwijsas-
pect, mijnheer Broeders, en het is van belang uw visie daarop te ho
ren.
Wethouder BROEDERS: Mijns inziens staat dit toch in een breder
verband. Het ging gewoon over de vraag hoe de mens die volledig in
ontwikkeling is en die op een bepaald moment een tekort vertoont
bij de intrede in de onderwijssituatie, moet worden opgevangen. Of
dat op de wijze van opvang in crèches, peuterspeelzalen en -opvang-
zalen het beste wordt benaderd kan toch de heer Mans beter beoordelen
dan ik. Duidelijk is wel dat vaak al op een moment vóór de peuterleef
tijd zich zaken voordoen - ik heb daarover al eens een betoog gehou
den en professor Bladergroen heeft hierover ook gesproken - die later
in de onderwijssituatie blijken.
Vanuit het onderwijs gezien is het natuurlijk alleen maar ideaal,
als de kinderen zo goed mogelijk voorbereid, ingepast en ontwikkeld
in het onderwijs komen. Dat is een vanzelfsprekend gegeven. Of dit
echter het beste op die wijze kan gebeuren kan ik mijns inziens niet
beoordelen.
Ik moet mijns inziens nu niet ingaan op de onduidelijk en ver
keerd beantwoorde vragen, want ik heb allereerst niet het goede ant
woord volledig bij de hand en vervolgens is de beantwoording van
vraag 303 zo technisch, dat ik dat beter een keer in de afdeling voor
financiën kan bespreken. Ik geloof namelijk dat na één misverstand
bij mijn toelichting waarschijnlijk weer andere misverstanden zouden
kunnen ontstaan.
Ik meen dat ik de opmerkingen van de heer Koertshuis ook de
vorige keer bij de behandeling van het pedagogisch centrum heb be
sproken. Ik heb toen gezegd dat het naar mijn mening vanzelfsprekend
is, wanneer dit centrum wordt geïntegreerd in het schooladvies- en
begeleidingswerk. Ik heb toen echter geen uitspraak durven doen om
trent het moment waarop dit zou dienen te geschieden, omdat ik mij
kan voorstellen dat bij het inwerkingtreden van het schooladvies- en be
geleidingswerk er meer urgenter zaken allereerst geregeld moeten wor
den vóórdat de integratie van het schoolpedagogisch werk in die dienst
geregeld wordt.
De heer GIELEN: De wethouder zei dat hij deze vragen nu niet
kon beantwoorden. Mag ik vragen of ik de beantwoording schriftelijk
thuisgestuurd kan krijgen?
Wethouder BROEDERS: Akkoord.'
De VOORZITTER: Ik stel u voor de moties te behandelen na de
totale behandeling van hoofdstuk VIII. Dan kan het college zich in
middels beraden. Aan de orde is dan de paragraaf 7 over cultuur en
recreatie met de daarbij behorende vragen. Tevens zijn hierbij aan
de orde: de begrotingen van de stedelijke muziekschool, cultureel
centrum De Beyerd en de Stadsschouwburg, alsmede het voorstel tot
verhoging van de schoolgelden van de muziekschool.
De heer SEVERENS: Onze fractie heeft geen moeite met de omvang
van de culturele begroting, welke voor 1972 een bedrag omvat van
8. 125. 000, --, terwijl deze het vorig jaar ruim 7. 000. 000, -- be
droeg. In absolute cijfers betekent dit een toename van 1. 125. 000, -.