1601 26 NOVEMBER 1971 leerlingen 340 lesuren genieten. Als wij ons bij het klassikaal onder wijs slechts beperken tot het algemeen vormend onderwijs dan zien wij dat slechts 22 lesuren ook door ongeveer 500 leerlingen gevolgd worden. Dit betekent dat op een totaal van 362 lesuren 94% gegeven wordt ten behoeve van het individueel onderwijs en slechts 6% voor het klassikaal onderwijs. Drukken wij dit uit in financiële cijfers, dan betekent het dat het individueel onderwijs, waarin 500 leerlingen par ticiperen, onze gemeente ongeveer 545,000,-- kost, terwijl het klassikaal algemeen muzikaal vormend onderwijs, waarvan ongeveer evenveel leerlingen gebruik maken, slechts 34,000,-- kost. Daar om willen wij dringend onder de aandacht van de wethouder brengen, dat wij geen genoegen kunnen nemen met de inhoud van de schoolgeld- verordening zoals deze ons is voorgelegd en dat wij hem willen verzoe ken dit voorstel terug te nemen. Hierbij vragen wij vooral aandacht voor wijziging op twee punten. Allereerst menen wij dat in de nieuwe verordening moet worden opgenomen dat algemeen muzikale vorming onder alle maatschappelijke lagen zo sterk mogelijk bevorderd dient te worden. Daarom zijn wij van mening dat verhoging voor algemeen muzikale vorming in klasseverband niet wenselijk is. Verder moet ons inziens individueel muzikaal onderwijs én groepsonderwijs mogelijk blijven, doch wij stellen daarbij dat minimaal de docentenkosten in rekening gebracht moeten worden. Een uitzondering zou gemaakt kun nen worden voor het onderwijs ten behoeve van harmonie en fanfares. Wij verzoeken het college met betrekking tot deze aangelegenheid tijdig met een nieuwe verordening te komen, zodat die ook tijdig aan de raad kan worden voorgelegd. Mejuffrouw PAULUSSEN: Bestudering van de gegeven cijfers over de besteding van de gelden in de culturele sector bevestigt ook duide lijk onze overtuiging, dat hier gemeenschapsgeld te eenzijdig besteed wordt voor een te beperkte groep, waarvan zeker een groot gedeelte behoort tot de meer welvarenden. De opsomming van de vraagstukken en activiteiten, die in 1972 in elk geval onderdeel van beleid zullen uitmaken, en de beantwoording van de gestelde vragen, wekken bij ons zeer sterk de indruk dat de verschillende sectoren en activiteiten in het cultuurbeleid te zeer als op zichzelf staand en te geïsoleerd behandeld en aangepakt worden. De verleiding dit te doen is erg groot en dit is zeer begrijpelijk, want wij hebben het dan over concrete, meer grijpbare, meetbare en aanwijsbare zaken. Wij komen wel elk jaar niet veel ver der dan het bespreken van facetten, deelkwesties en onderdelen van het cultuurbeleid. Het blijft dan echter lapwerk en bekvechten over vragen, zoals: is de verhoging van de schoolgelden van de stedelijke muziekschool tot 360, -- verantwoord en is het muziekonderwijs voor bepaalde groepen in onze samenleving, die dat bedrag niet zo maar kunnen neertellen, niet al lang onbereikbaar? Wij zijn overigens van me ning dat dit inderdaad al lang het geval is. Bij het bekvechten zegt het college, dat de tarieven van de stedelijke muziekschool naar zijn oor deel nog steeds geen belemmering zijn voor deelname aan muziekon derwijs. Dan blijven wij echter in de kern uitgaan van een door het ver leden bepaald en historisch gegroeid feitelijk subsidiëringsbeleid. Voor ons is er dan echter geen sprake van beleid, omdat wij vinden dat cul tuurbeleid moet uitgaan van een visie en zich moet richten op de to tale bevolking in al haar schakeringen en op het bewust bevorderen van de grootst mogelijke creativiteit van alle burgers en alle groepen. Het beleid dient uit te gaan van het ideaal: de cultuurgoederen voor

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1601