159 11 FEBRUARI 1971 zodra deze zaak definitief is, daarover van onze kant met een voor stel aan de raad moeten komen voor de manier waarop dit moet ge beuren. De heer Kroon heeft gelijk wanneer hij zegt dat ik een paar vra- gep niet heb beantwoord, ik vraag hem daar excuus voor. Dat be treft in de eerste plaats de winst van het ENWA-bedrijf, die naar zijn mening ietwat als een sluitpost is behandeld in de begroting en waarbij bovendien enorme fluctuaties zijn opgetreden, Ik kan de heer Kroon zeggen dat juist bij de begroting van de winst van het ENWA-bedrijf duidelijk de versnelling van de rekening tot uit drukking komt. De rekeningcijfers geven namelijk een totaal ander beeld aan de begrotingscijfers. In 1967 was die begroot op 467. 000, - terwijl die in de rekening uitkwam op ruim 1 miljoen; in 1968 was 496.000,-- begroot, terwijl de rekening uitkwam op 1.388.000,--. In 1969 waren deze cijfers respectievelijk 584.000,-- en ruim 1 miljoen. Voor 1970 was begroot 1,1 miljoen en daarin ziet men de aansluiting van de rekeningcijfers naar de begroting, juist door de versnelling van de rekening. Wij hebben nu lager begroot, omdat wij bij deze begroting rekening houden met de tariefsverla ging waarover de raad reeds voorstellen hebben bereikt. De winst uitkering van het ENWA-bedrijf is zeker geen sluitpost op de begro ting, dit gebeurt altijd in overleg met de opgezette bedrijfsreke- ningen, die natuurlijk kritisch beoordeeld worden en waarin ook de kostenfactoren van vorige jaren en de'inkomsten'factoren met elkaar vergeleken worden. Ik vind het altijd wat moeilijk in de raad met concrete cijfers te werken, maar ik ben gaarne bereid om, wanneer de heer Kroon daar prijs op stelt, die cijfers in de afdeling finan ciën over te leggen. Vervolgens wil ik een fout herstellen die ik in eerste instantie heb gemaakt. De heer Kroon suggereert in zijn vergelijking van onze eigen inkomsten en de inkomsten uit het gemeentefonds min of meer dat wij met de ene hand iets geven en het met de andere hand weer terugnemen, waardoor --zo luidde zijn formulering ongeveer -- de indruk zou kunnen ontstaan dat onze eigen inkomsten sterker stijgen dan de inkomsten uit het gemeentefonds. Dat is zeker niet het geval, maar ik begrijp wel waar dat in zit, namelijk dat wij bij de bere kening van de uitkering uit het gemeentefonds al uitgaan niet van de begrotingscijfers, maar van de werkelij ke inkomsten die dan bekend zijn, in dit geval dus van het jaar 1970, waarvoor de laatste minis teriële aanwijzingen bekend zijn. De stijging die daarin verdiscon teerd is zit niet in die 7%. Wanneer men dan die cijfers naast elkaar legt bedraagt het stijgingspercentage van de uitkering uit het gemeen tefonds voor 1971 in de begroting ruim 16%. Dat betekent dus, ik meen dat die suggestie er een beetje in zit, dat de werkelijkheid iets anders is en dat de uitkeringen uit het gemeentefonds sterker stijgen in het geheel gezien dan onze eigen inkomsten. Verder vraagt de heer Kroon of het investeringsplan op tijd klaar kan zijn. Ik kan hem zeggen dat wij zelfs deze week nog een be spreking hebben gehad met de nieuwe afdeling, waarbij wij -- mis schien kan dit voor de raad een steuntje in de rug zijn om het in derdaad te laten liggen -- er in feite naar streven dat begroting en investeringsplan tegelijk klaar zijn. Ik zeg dat met enig voorbehoud, omdat er bedrijven bij betrokken zijn die de methodiek van een inves teringsplanning nog niet hebben meegemaakt, maar wij zetten alles

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 159