fl 1615 26 NOVEMBER 1971 dat cultuurbehartiging als onderdeel van het welzijnsbeleid wordt ge- ov zien en dientengevolge bewust moet worden geïncorporeerd. Wat be- er tekent dit nu? Als men cultuurbeleid beschouwt als een onderdeel van He het welzijnsbeleid kan men mijns inziens onderscheid maken tussen va directe cultuurbehartiging en cultuurbehartiging in samenwerking met a da anderen. Ik heb deze tweedeling gemaakt om de discussie daarover te ka vergemakkelijken. Onder directe cultuurbehartiging zou men naar mijn bu mening enerzijds de basisvoorzieningen kunnen rangschikken en ander- bu zijds de creativiteitsbevordering. Wat zijn dan de kenmerken van die na basisvoorzieningen? Hier komt mijns inziens een drietal punten duide- thi lijk naar voren: Een stedelijke en regionale functie, deskundigheid in va de beroepssfeer en een educatieve taak. Wat doet de overheid aan die sai basisvoorzieningen? U zult mij nu niet de woorden "schouwburg" of wat dan ook horen gebruiken, maar ik dacht dat de overheid door op- do richting zowel als door instandhouding met overheidsgelden bevordert: pri theater, muziek, lectuurvoorziening, musea, kunstenaars, exposities. va Ik kan deze rij nog uitbreiden, maar dit zijn de basisvoorzieningen ee waarin een overheid kan voorzien. Ik heb daarmee geen uitspraak ge- ke daan over het meer of minder betalen, het aftrekken van bijvoorbeeld ve 100. 000, -- van de schouwburg ten behoeve van een museum of het aa schrappen van de subsidie voor het Brabants Orkest ten behoeve van de cu muziekschool. Ik zeg alleen maar, dat er een aantal uitingen is waarin Zo de overheid bijdraagt. Daarnaast kan onderscheid gemaakt worden ten on aanzien van de creativiteitsbevordering, waar duidelijke kenmerken va zijn: de zelfwerkzaamheid en de actieve deelname, de vrije tijdsbeste- du ding. Op dat terrein geeft de overheid subsidie, en wel voor ruimte, Re leiding, instrumentarium en activiteiten, door middel van toneel, zang, orkesten, harmonie en fanfares, film en fotografie, studiegroe- scl pen en experimenten. de Bij de cultuurbehartiging in samenwerking met anderen kom ik De op het terrein, waarop ook de raad vanavond uitdrukkelijk heeft gewe- de zen, namelijk het brede terrein dat samen te vatten is met "leefklimaat". lu: De kenmerken daarvan zijn decentralisatie, multifunctioneel gedifferen- in tieerd aanbod en samenwerking met andere onderdelen van het welzijn. is Wat doet de overheid daar Dat komt neer op het beschikbaar stellen Kr van accommodatie, van leiding en het bieden van service en integratie in van culturele activiteiten. U begrijpt dat ik op dit terrein ook onmiddel- aa lijk bezig ben op het terrein van andere welzijnssectoren, zoals bijvoor- be beeld van de ruimtebiedende gelegenheden, de speeltuinen, sportvel- scl den etc. Veel geld wordt ook daarin al vanuit die sectoren gestoken. Nu komt de essentie van mijn hele verhaal naar voren in de na vraag: hoe kan men nu de lijnen trekken van een aantal uitingen, die ko in een maatschappij voorkomen, naar die cultuurbehartiging in samen- ee werking met anderen, naar die bevordering van leefklimaat of hoe men en dat ook wil noemen? Ik kom hiermee op mijn uitgangspunt nummer da twee in de beleidsnota: ik dacht dat een cultureel centrum - zoals dat va mede ook door de culturele raad wordt uitgewerkt - ten dienste zou Bi; kunnen staan van zo'n cultuurbeleid. Zo'n cultureel centrum heeft dan t da volgens mij de duidelijk verbindende taak van de ene sector naar de pri andere. Hoe kan dit verwezenlijkt worden? Mijns inziens allereerst door tei operationalisering van wat er aan de ene kant gebeurt naar de andere de kant toe, door onderzoek, coördinatie, service en eigen activiteit. ge Ik meen te mogen stellen, dat het college beoogt met name het cul- m: tuurbeleid daarop te richten. Als dat cultureel centrum, uitgaande van wi deze filosofie, een taak heeft verworven en deze duidelijk ook kan wi verwerven, dan lijkt het mij op dat moment pas zinvol te gaan praten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1615