1625 26 NOVEMBER 1971 beslist wat er op een gegeven moment wel en niet geïnvesteerd mag worden, ongeacht onze prioriteiten. In feite stelt dus gedeputeerde staten de prioriteiten vast en moeten wij oppassen hieraan niet al te veel woor den te verspillen. Daarom stop ik nu ook. De heer SPANJER: De wethouder heeft in wezen tegen mijn be toog slechts één tegenargument genoemd. De risicofactor zou groter worden. Verder grijpt hij met twee handen de reddingsplank, die de heer Van Os hem toesteekt, aan. Ik kan echter op dit moment de waar de daarvan niet beoordelen, want ik zou eerst wel eens willen weten hoe dat precies is bedoeld. Ik heb zelf wel een antwoord op het tegen argument. Ik wil dan beginnen met op te merken, dat ik die risicofac tor natuurlijk ook wel onderken doch dat die wel zal meevallen. Het komt er echter op aan een goede "hand" van beoordelen te hebben. Men kan namelijk van te voren zeggen met welke voorstellingen het huidige systeem moeilijkheden heeft. Naast de abonnementen kan me n bijvoorbeeld een percentage per avond vrij houden voor de verkoop. Ik weet wel dat de schouwburg een heleboel geld kost, maar ik ben van mening dat - als dit nu eenmaal is geaccepteerd - het dan ook voor iedereen mogelijk moet zijn die schouwburg te betreden. Nö is de wethouder bezig met een kunstmatig instandhouden van de uitkoopver enigingen, terwijl hij bovendien nieuwe bevordert. Verder wil ik hem er op wijzen, dat hij handelt in strijd met een belangrijke gedachte uit de cultuurnota. Hij moet daarbij niet vergeten dat die cultuurnota berust op een raadsbesluit. De heer KROON: Ik heb met zeer veel belangstelling geluisterd naar het begin van het betoog van wethouder Mans, waarin hij zich afvraagt of die cultuur nu zo duur is. Hij concludeert dan dat die cul tuur niet zo duur is, omdat hij komt op een percentage van 3%, terwijl het totaal in de vermelde begroting op 8,2% komt. Daarvan gaat dan de post voor jeugd en sport af en op die manier komt hij op ongeveer 3%. Hij relateert dat dan aan het totaal van de begroting. Wij kunnen het echter ook anders stellen. In de begroting is maar een bepaalde ruimte, waarover wij zelf kunnen beschikken met betrekking tot het budget. Deze ruimte is veel geringer want de grootste inkomsten zijn bestemd voor doeluitkeringen ten behoeve van sociale zaken, van politie, van brandweer, van on derwijs etc. Dan blijft ongeveer 16 miljoen over voor het gedeelte, waarover wij zelf kunnen beschikken voor subsidies en dergelijke zaken. Déérvan gaat 8 miljoen naar subsidies in de culturele sector, wat gelijk staat aan 50% van het bedrag waarover wij zelf de beschikking hebben. Dit is een volkomen andere opstelling en dan zeg ik dat het zéér duur is. De heer KRAMER: Na dit uit mijn hart gegrepen betoog van mijn fractievoorzitter - die toch weer laat zien dat hij financieel wel het een en ander kan vertellen - wil ik in het kort nog zeggen, dat ik het betoog van de wethouder ten aanzien van de zorg voor het welzijn wel kan onderstrepen als wij op onderdelen maar gaan wijzigen. Ik meen ook het met de heer Severens eens te kunnen zijn, wanneer hij spreekt over de geloofsbelijdenis van de wethouder. Ik zou zeggen dat dit thuiswerk wel aardig is, en ik had daarbij ook de kanttekening geplaatst dat het in de beleidsnota hoort omdat het daar anders een beetje buiten dreigt te gaan vallen. Ik geloof dat de periode, waarin wij elkaar bepaalde

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1625