26 NOVEMBER 1971
1636
Met betrekking tot de bus geldt dan nog het volgende: men krijgt een
8-rittenkaart voor de halve prijs, men mag niet in de spitsuren van
8tot9envanhalf5tot6 daarvan gebruik maken, men mag er wel mee
overstappen. IR zou u daarom toch willen vragen nog eens overleg met
de BBA over deze zaken te willen plegen.
Wethouder VAN DUN: Het betoog van de heer Van Banning over de
belangstelling van het gemeentebestuur - zowel van college als raad -
voor de industrievestiging in Breda kan dit college mijns inziens in gro
te lijnen volkomen onderschrijven. Raad en college moeten het naar
mijn mening als taak zien te zorgen voor een adequaat aanbod van
werkgelegenheid in Breda. Wij moeten de zaak niet eenzijdig zien,
als zou de industrie per definitie een milieuverontreiniger zijn. Ook
in het streven van de BRIM en van het college wordt toch met name
gezocht naar die bedrijven, welke wij binnen het kader van het hele
milieubeheer zo gemakkelijk mogelijk kunnen plaatsen. De heer Van
Banning heeft bijzonder terecht geconstateerd, dat het pakket van de
Bredase industrie gevarieerd is. Ik dacht ook dat dit vooralsnog een ga
rantie is om bijzondere calamiteiten, die op dit moment in andere
streken van ons land plaatsvinden, voorlopig van het lijf te houden,
hoewel wij moeten vaststellen dat ook in Breda de zaak meeloopt met
de hele landelijke tendens.
Het overleg met het BIC wordt door het college telkenmale ge-
entameerd. Er is een periodiek contact over allerlei zaken, die de in
dustriebevordering betreffen. De kwestie Haagse Beemden is een ande
re zaak. De heer Van Banning heeft kunnen lezen in het antwoord op
zijn vraag dat daar een bijzonder groot industrieterrein gereserveerd
is, doch dat wij tot 1975 waarschijnlijk nog niet daarover kunnen be
schikken.
Het belangrijkste punt uit het betoog van de heer Van Banning
is naar mijn mening de positie van de BRIM. Deze is gestart vanuit
een bepaalde noodzaak en heeft bijzonder goed en bijzonder gewaar
deerd werk gedaan. Het college is echter van mening dat nu de tijd
is gekomen om tezamen met commissarissen van de BRIM te denken
over een heroriëntering van de functie van de BRIM. Ik mag misschien
- gezien de tijd - volstaan met de heer Van Banning te wijzen op een
andere uitspraak in zijn betoog, waarbij hij spreekt over regionalisatie
van de bedrijfsverenigingsproblematiek. Het is vooralsnog de mening
van het college - ik neem aan dat ook de schriftelijk toegezegde visie
rapportage van het BRIM ook die kant op gaat - dat ten aanzien van
de bedrijfsvestiging in Breda het probleem regionaal bezien moet wor
den. In hoeverre de BRIM daarin meespeelt of in hoeverre dit een nieu
we taak voor het BRIM kan zijn moeten wij naar mijn mening niet op
dit moment in de raad uitmaken, maar deze zaak moet in het overleg
tussen de commissarissen en het college vorm en gestalte krijgen.
De heer Van Overveldt vraagt naar het toegezegde preadvies over
onder meer de cash and carry-problematiek. Een aantal malen is deze
problematiek in deze raad aan de orde geweest. Nog meermalen wordt
het college met de problematiek geconfronteerd. Ik moet zeggen dat
gaandeweg tijdens het praten en werken aan preadviezen naast de cor
respondentie en gesprekken met deskundigen hierover het probleem
steeds indrukwekkender is geworden. Het gaat hier namelijk over de
vraag in hoeverre de gemeente in het economisch verkeer een regelen
de functie heeft. U weet dat wij hier niet helemaal uit zijn en dat in
de raad de meningen hierover duidelijk verdeeld zijn. Ik meen dat de