1655 16 DECEMBER 1971 het juist nu een korte uiteenzetting te geven waarom ik deze vragen wil stellen. Tijdens de vergadering van 20 september j. 1. heeft in de raad een discussie plaatsgevonden onder andere over het beioep tegen plaat sing op de monumentenlijst van de panden Veemarktstraat 68 en 74. Verschillende raadsleden hebben bij die gelegenheid vragen gesteld, onder meer betrekking hebbend op het al of niet en om welke reden voorkomen van deze panden op de monumentenlijst en op de subsidie verstrekking tengevolge hiervan. Aan het eind van de discussie spitste dit zich toe op de vraag of deze panden al of niet op de monumenten lijst voorkomen. Ik meende te weten dat dit wel het geval was, maar ik had toen niet de beschikking over de betreffende lijsten. Na afloop van de vergadering, die mij met toch een enigszins onbevredigd gevoel achterliet, heb ik contact opgenomen met de rijksdienst voor de monu mentenzorg, die mij de inlichtingen verstrekte die u in de toelichting op mijn vragen hebt kunnen aantreffen. Waarom moet ik met deze vragen in de raad terugkomen? Voor opgesteld zij dat raadsleden er altijd van moeten uitgaan dat de door het college verstrekte informatie juist is. Wanneer ik van oordeel ben dat de gegeven informatie niet of niet geheel juist is, dan heb ik naar mijn mening de plicht in de raad het college te vragen verantwoording van het gezegde af te leggen. De raad immers heeft het toezicht op het dagelijks bestuur. Dat zijn in het kort de redenen waarom ik om trent deze kwestie vragen heb gesteld. Het is m.i. voor de orde toch noodzakelijk dat ik deze vragen nog even weergeef. In de raadsvergadering van 20 september is door het college in antwoord op door raadsleden gestelde vragen geantwoord: "Volgens mij heeft monumentenzorg geen bezwaar tegen het slopen van deze panden, mits men mag meewerken aan de constructie van straten en het beloop van de Veemarktstraat". Mijn vraag hierbij is of het college van me ning is dat deze informatie onvolledig en niet geheel conform de op vattingen van de rijksdienst voor de monumentenzorg in deze is. In de tweede plaats werd gesteld: "Het zijn geen historische pan den, zij zijn alleen opgenomen vanwege de historische waarde in het stratenbeloop, hetgeen inhoudt dat er voor het opknappen geen subsi die wordt gegeven". Ik wil de vraag stellen of het college van mening is dat de informatie voor het eerste deel onvolledig en voor het tweede deel onjuist is. Ten derde staan de panden helemaal niet op de monumentenlijst, zij staan niet als pand op de monumentenlijst vanwege het historisch stratenbeloop. Is het college, gezien de bijlage, van oordeel dat het onder 3 aangehaalde onjuist is? Tenslotte wil ik er nog aan toevoegen dat het volstrekt niet mijn bedoeling is nu een discussie uit te lokken over het al of niet slopen van deze panden. In de tweede plaats ga ik er, terugverwijzend naar de toen gehouden discussie, vanuit dat monumentenzorg maar één te lefoon heeft. De VOORZITTER: Ik zou eerst graag het woord geven aan de wet houder voor het beantwoorden van de gestelde vragen, waarna ik graag de gelegenheid zal geven tot het houden van een tweede termijn. Wethouder VAN DUN: De panden Veemarktstraat 68 en 74 heb ben een bepaalde historie, die voor een deel in het verre verleden en voor een deel in het recente verleden ligt. De plannen voor het Civic-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1655