1660
16 DECEMBER 1971
De heer KROON: Ik heb geen behoefte aan de door mevrouw Van
Nes ingediende motie, omdat in de afdeling duidelijk naar voren is
gekomen wat de bedoeling was van het niet op de monumentenlijst
plaatsen van de panden Veemarktstraat 68 en 74, welke bedoeling nu
door de wethouder weer impliciet is gesteld, namelijk de afronding
ter plaatse. Overigens geloof ik niet dat wij er veel kwaad mee doen de
motie aan te nemen om de eenvoudige reden dat deze panden te zijner
tijd toch weer aan de orde zullen worden gesteld.
De heer JANSEN: Ik wil alleen mededelen dat ik de motie steun; ik
heb haar ook ondertekend.
De heer VAN LOON: Als ik het goed heb begrepen maakt het niet
zo erg veel verschil uit of wij wel of geen beroep aantekenen tegen het
al dan niet plaatsen van deze panden op de monumentenlijst. In beide
gevallen zal namelijk overleg met de rijksdienst voor de monumenten
zorg worden gepleegd. Aangezien in deze discussie toch wel duidelijk
naar voren is gekomen dat in de septembervergadering onbewust een
onjuiste informatie is gegeven en een belangrijk deel van de raad een
beroep op het college doet om deze kwestie opnieuw in discussie te
brengen, geloof ik dat het verstandig is de motie van mevrouw Van
Nes te steunen.
De heer FROGER: Naar mijn mening maakt de heer Van Loon
een abuis. Wanneer de panden zijn afgevoerd is geen overleg meer
noodzakelijk met de rijksdienst voor de monumentenzorg.
De VOORZITTER: Het is m. i. verstandig wanneer het college
zich even terugtrekt om zich te beraden over de te volgen werkwijze.
Ik schors de vergadering.
SCHORSING.
De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering.
Wethouder VAN DUN: Ik meen dat het goed is nog een paar klei
ne kanttekeningen te maken bij hetgeen in tweede instantie door de
raadsleden is opgemerkt.
In de eerste plaats de opmerking van de heer Geene dat de fou
tieve informatie mijnerzijds te wijten was aan mijn vervanging van
wethouder Mans. Dat was niet het geval; wethouder Mans was in de
betreffende vergadering wel aanwezig. Wij hebben wel eens merkwaar
dige afspraken en een van die afspraken is dat, hoewel de monumenten
zorg tot de portefeuille van de wethouder van cultuur behoort, bebou
wingen - en dat was hier het hoofdmotief - een zaak zijn van de wet
houder van openbare werken. Wanneer wordt gezegd dat het een voor
mij onbekende materie is, dan is dat juist.
De heer Froger heeft gezegd dat er, wanneer de panden van de
monumentenlijst zijn afgevoerd, geen overleg meer behoeft plaats te
vinden met de rijksdienst voor de monumentenzorg. Wij moeten m. i,
toch wel even in het oog houden wat hier aan de orde is. In de eerste
plaats staan deze panden op de monumentenlijst en in de tweede plaats
dienen wij daartegen beroep in, welk beroep in de conceptie van het
voorstel van september niet wordt ingetrokken. Over afvoeren praten
wij niet. Wanneer de raad een voorstel wordt voorgelegd om beroep