1664 16 DECEMBER 1971 criteria hanteert dan wij menen dat u moet hanteren. Ik zou willen besluiten in de trant van het hoogspoorproject: wij zitten op het punt van de informatie helaas of misschien nog niet op hetzelfde spoor. De VOORZITTER: Ik zou in dit geval dezelfde procedure willen volgen als bij de interpellatie van mevrouw Van Nes en eerst het woord willen geven aan de wethouder. Wethouder VAN DUN: Ik vind het bijzonder plezierig dat de heer Crul in de behandeling van zijn interpellatie een beperking heeft aan gebracht door te zeggen dat het hem meer gaat om het aspect van de informatie naar buiten en naar de raad toe dan om de hele kwestie als zodanig. Ik acht dit daarom zo plezierig omdat ik op voorhand moet zeggen dat ik over de zaak zelf op dit moment geen informatie zou kunnen verstrekken. Het college is ook nog niet geheel geïnformeerd en een en ander is niet voldoende rijp om aan de raadsleden te kunnen worden toegezonden. De heer Crul heeft gezegd dat wij misschien niet op hetzelfde spoor zitten, maar ik heb geenszins de pretentie dat door het antwoord van het college op dit moment een wissel in het hele baanvak zal kunnen worden gebracht, die ons wel op hetzelfde spoor zou kunnen brengen. Voorts heeft de heer Crul opgemerkt dat z. i. de pers terecht wordt geïnformeerd, maar hij heeft zich hierbij afgevraagd waarom de raads leden niet tegelijkertijd op de hoogte kunnen worden gesteld. Ik kan de heer Crul wat dat betreft mededelen dat hetgeen op dat moment aan het college en voor een groot deel ook aan de raad bekend was in een bepaalde vorm in een niet-plaatselijk dagblad terecht is gekomen. Dat feit is gesignaleerd en op dat moment achtte het college het goed de plaatselijke pers op dezelfde manier te moeten informeren. Dat is de reden geweest van het krantebericht, een naar de smaak van het college altijd nog zeer prematuur bericht; wanneer u het krantebericht analyseert zult u tot de conclusie komen dat ook deze informatie niet compleet is. De heer Crul heeft onder punt 2 gevraagd uit welke middelen de kostenstijgingen zullen worden bestreden. Ik kan hem geen antwoord op die vraag geven, want dat weet ik nog niet. Het college heeft een aan tal uitspraken gedaan, die u bekend zijn, maar hoe en waar de kosten terecht zullen komen kan ik u nu nog niet zeggen. In februari zal de raad een afrondend voorstel worden voorgelegd. Wat de grote lijn van de financiële aspecten betreft, daarop zal ik aan het eind van mijn verhaal terugkomen. Ik ben van mening dat wat meer aandacht mag worden besteed aan de vragen 1 en 3. Bij vraag 1 is de communicatie tussen het colle ge en de Nederlandse Spoorwegen en bij vraag 3 de informatie van het college aan de raad aan de orde gesteld. Ik moet bij voorbaat de raad mijn excuses aanbieden, want de beantwoording van de concrete vraag van de heer Crul, op welke tijdstippen sinds de start van het object schriftelijk en/of mondeling overleg werd gepleegd tussen het college en de Nederlandse Spoorwegen over het hoogspoorplan, is een misschien wat saaie opsomming van feiten. Ik heb laten nagaan welke belangrijke zaken op bepaalde data aan de orde zijn geweest. Ik wil beginnen bij een gesprek op 14 februari 1969. In een vergadering betreffende het hoogspoor is door Breda ge vraagd contact tot stand te brengen tussen de administraties van de dienst van openbare werken en van de Nederlandse Spoorwegen. Ter verduidelijking van de raad moge dienen dat het college bij de vorm-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1664