1727 20 DECEMBER 1971 der Van Dun gezegd dat de raad geen verantwoordelijkheden naar het college moet brengen. Ook daarmee ben ik het eens. De heer Van Dun heeft verder gezegd dat de raad die verantwoordelijkheid toch op schuift omdat hij vindt dat het college de heer Van Graafeiland toch moet benoemen. Daarmee zou de verantwoordelijkheid van de raad onvoldoende recht worden gedaan. Ik vind dat een slecht voorbeeld. Ik ga er, evenals naar ik aanneem de andere leden van de raad, vanuit dat de heer Van Giaafeiland toch benoemd zou zijn. Hier is duidelijk geen sprake van het afschuiven van verantwoordelijkheden naar het college. De raad is er vanuit gegaan dat de functie-wethouder toch benoemd zou zijn. Niettemin heb ik begrip voor dit argument. De raad wil graag een vin ger in de pap hebben. De raad wil graag medeverantwoordelijk zijn voor hetgeen er bij Het Turfschip gebeurt en nu het college vraagt een aantal vertegenwoordigers aan te wijzen, die die verantwoordelijkheid kunnen dragen, zegt de raad "neen". Ik moet u zeggen dat dit argu ment mij aanspreekt. U hebt gezegd dat de raad wist dat er bij sommige fracties be zwaren bestonden tegen het benoemen van raadsleden in de raad van commissarissen. Wij waren daar uiteraard van op de hoogte. De raad heeft zich daarover bij de behandeling van Het Turfschip door het af wijzen van de motie van het PAK duidelijk uitgesproken. Ik heb gezegd dat wij niet alleen om die reden voorstelden geen commissarissen te benoemen. Ik heb gereleveerd dat een aantal fracties in deze raad daarmee gewoon moeilijkheden had. Ik ben best bereid hier even over na te denken. Wij hebben er maandag over gesproken, wij hebben in dat gesprek een standpunt bepaald en ik heb u dat standpunt overgebracht. Het college persisteert bij zijn mening. Sinds het interfractioneel beraad hebben er nogal wat gesprekken plaatsgevonden en als het college bij zijn mening blijft wil ik graag overwegen enkele minuten schorsing te vragen om te kunnen overwegen of wij het eens ingenomen standpunt kunnen wijzigen. Ik hoor zo meteen wel hoe de andere fracties hierover denken. De heer SANDBERG: Ik heb er wat moeite mee de zaken op een rijtje te zetten want ik meende dat bijlagen 408 en 410 aan de orde wa ren. Uit het antwoord van wethouder Van Dun heb ik begrepen dat al leen de benoeming van de beide commissarissen aan de orde is en dat de commissie ad hoe hier buiten wordt gelaten. Dit brengt mij een beetje in moeilijkheden omdat door de heer Van Loon in eerste instantie duidelijk is gesproken over de onverenig baarheid van functies, die door onze fractie heel duidelijk is gesteld. Wanneer wij enkele raadsleden tot commissaris benoemen is het con sequent die raadsleden uit te sluiten van het lidmaatschap van de com missie ad hoe. Ik wil graag even ingaan op hetgeen de wethouder heeft gezegd over de stellingname: zoveel is er toch niet te doen. Deze stelling is door niemand ingenomen, in geen geval door een lid van mijn fractie. Misschien is in de wandelgangen een opmerking in deze geest gemaakt. Wij hebben wel overwogen dat er in de raad van commissarissen moet worden doorgewerkt, maar dat het uitzetten van een eventuele andere koers, wat een niet te onderschatten extra belasting op de raad van commissarissen legt, niet moet gebeuren voordat de commissie ad hoe een advies heeft uitgebracht. Dat is de taak van de commissie ad hoe en zij adviseert de raad van commissarissen. Op grond van deze over weging zijn wij tot de conclusie gekomen dat de commissie ad hoe en de raad van commissarissen twee verschillende lichamen zijn die

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1727