1735 20 DECEMBER 1971 De heer CRUL: Ik wil ten aanzien van deze constatering toch wel graag enig voorbehoud maken. Wethouder VAN DUN: Voor de pauze heeft de voorzitter mede deling gedaan van de wethouder die als vertegenwoordiger door het col lege is aangewezen. Ik mag misschien motiveren waarom het college dit heeft gedaan. Er is binnen het college een taakverdeling en het is logisch dat de heer Van Graafeiland, die de portefeuille van wethouder Melzer heeft overgenomen, Het Turfschip in zijn portefeuille krijgt. Het leek ons daarom juist dat de heer Van Graafeiland enerzijds commis saris van Het Turfschip werd en dat hij anderzijds vanuit die wetenschap ook deelnam in de commissie ad hoe. Het zijn overwegingen van het college op grond van argumenten van efficiency. De heer KROON: De reden waarom het interfractioneel overleg is gekomen tot het advies om wethouder Mans te benoemen is dat het interfractioneel is uitgegaan van de gedachtengang dat het lidmaat schap van de commissie ad hoe niet verenigbaar is met een commis sariaat van Het Turfschip, ook al zou de functie-wethouder gedelegeerd commissaris zijn. In het interfractioneel overleg is deze afspraak zeer duidelijk gemaakt. Bij het nader beraad tijdens deze raadsvergadering hebben wij dit nader gestipuleerd. Om die reden adviseren wij niet de functie-wethouder, die automatisch commissaris is, maar een ander lid van uw college te benoemen. De heer SANDBERG: Bij het vorige punt is al duidelijk gebleken dat de onverenigbaarheid van functies bijzonder zwaar weegt. De heer Kroon heeft dit aspect al nadrukkelijk belicht. Ik wil er anderzijds de nadruk op leggen dat in onze fractie de mening bestaat dat de heer Mans bij uitstek de figuur is die de sector cultuur in de commissie ad hoe zal vertegenwoordigen. Vanuit die richting zal hij een waardevol le bijdrage aan de besluitvorming in de commissie ad hoe kunnen le veren. De heer VON SCHMID: Wij zijn ook van oordeel dat de beide functies onverenigbaar zijn. Wij sluiten ons wat dat aangaat geheel bij de vorige sprekers aan. Wethouder Van Dun heeft de motieven van het college genoemd die ertoe hebben geleid dat de heer Van Graafeiland wordt benoemd. Daarbij wordt de scheiding van functies niet doorgevoerd. Het zijn dui delijke motieven, maar de motieven die voor een scheiding van functies pleiten zijn even duidelijk. Er is echter nog een punt en ik weet niet of het college daar rekening mee heeft gehouden of er in de toekomst re kening mee zal kunnen houden. Het advies van het interfractioneel overleg dat formeel niet bekend was was unaniem tegen deze cumulatie. Al gaat men akkoord met het benoemen van deze commissie, toch stelt men vanuit alle fracties dat de functies onverenigbaar zijn. Dat lijkt mij ook een reden voor het college om in het benoemingsbeleid reke ning mee te houden. Bovendien wil ik er nog op wijzen dat wij akkoord zijn gegaan met de vijf raadsleden die in het overleg zijn genoemd, in combinatie met de heer Mans namens het college. Wij adviseren tot benoeming van de heer Mans omdat wij als het ware in de commissie verschillen de disciplines hebben ingebracht. De heer Mans zou dan als vertegen-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1735