1759 27 DECEMBER 1971 auto ten behoeve van het gemeentebestuur. Toch wil ik het risico maar nemen dat ik het odium op me laad een muggezifter te zijn. Ik wil nl. stellen dat ik tegen een onderdeel van dit voorstel bezwaar heb, U zult zich de cijfers herinneren, die de heer Van Overveldt tij dens de begrotingsdebatten met betrekking tot de vergoedingen heeft genoemd en u zult dan ook niet verwonderd zijn over het feit dat de heer Van Overveldt en ik bezwaren opperen. Ik vermag niet in te zien dat er voor 6 collegeleden, die hun werk in hoofdzaak in Breda verrich ten, twee dienstauto's met chauffeur ter beschikking moeten staan. Ik vind het alleszins redelijk dat er een representatieve wagen ter beschik king is voor diegene, die de gemeente bij bijzondere gelegenheden moet vertegenwoordigen. Ieder lid van het college krijgt een vaste ver goeding van een paar duizend gulden per jaar voor het gebruik van een eigen voertuig binnen de stad, terwijl voor ritten buiten de stad afzon derlijke declaraties kunnen worden ingediend. Naast het bedrag van 14. 000, - voor het aanschaffen van de auto komt er een bedrag bij voor onderhouds kosten, dat wij ook wel op een paar duizend gulden kunnen stellen, en voor het honorarium en sociale lasten enz. ten aanzien van de chauf feur. In het bijzonder in een tijd, waarin de uiterste zuinigheid moet worden betracht en de financiële toestand van Breda allerbelabberdst genoemd kan worden, moet ik zeggen dat dit voorstel mij zeer be vreemdt. Ik wil hieraan nog toevoegen dat de summiere opmerking dat de practijk uitwijst dat een tweede auto nodig is mij in het geheel niet aanspreekt, maar misschien wil het college mij hierover nog na der inlichten. De heer VAN OVERVELDT: Ik heb ook moeite met het voorstel om een tweede auto voor het gemeentebestuur aan te schaffen. Ik vraag mij af of het nu zo dringend noodzakelijk is dat tot deze aan schaf wordt overgegaan. Het college ontvangt immers reeds een ver goeding voor het gebruik van eigen auto, beschikt uiteraard terecht over een auto voor representatieve doeleinden en maakt als mijn in lichtingen juist zijn ook gebruik van de dienstauto van de commissaris van politie. Ik wil dan ook in alle oprechtheid stellen dat ik van de noodzaak van deze aanschaf nog niet overtuigd ben. Bovendien is voor mij evenals voor de heer Van Banning een belangrijk punt, dat de over heid steeds aandringt op matiging van uitgaven. Het blijft immers niet bij het gevraagde krediet; er moet ook rekening worden gehouden met kosten voor onderhoud, reparatie en het salaris voor de chauffeur met de daarbij komende sociale lasten. Dit alles maakt het mij moeilijk mijn instemming met dit voorstel te betuigen. De heer JANSEN: Ik meen begrepen te hebben dat het gemeen tebestuur thans beschikt over één zeer grote wagen, die nogal kostbaar is zowel ten aanzien van onderhoud als benzinegebruik. Ik kan in ze kere zin accoord gaan met de aanschaffing van een tweede auto. De ze auto is nl. goedkoper ten aanzien van onderhoud en benzineverbruik en de kosten kunnen gedrukt worden, indien men steeds het eerst van deze auto gebruik maakt. Ik vraag mij wel af of de grote wagen inmid dels niet aan vervanging toe is en of de inruilwaarde misschien ook een rol speelt bij de aanschaf van een tweede auto. Uit veiligheidsoverwegingen acht ik het toch wel noodzakelijk dat het college zich in verband met al lerlei representatieve verplichtingen laat rijden. Ik geloof wel achter het voorstel te kunnen staan. De heer VAN OS: Ik onderschrijf volledig het betoog van de heer

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1759