180
11 FEBRUARI 1971
De heer VAN OVERVELDT: Ik zou nog een korte opmerking
willen maken over het binnenstadsplan. Het bureau van Heesewijk
is bezig met de ontwikkeling van een stedebouwkundig plan voor
de binnenstad. Ik ben mij er van bewust dat hierbij talrijke vraag
stukken naar voren komen, waarvan de oplossing tijd vergt. Vraag
stukken ook, die in nauwe samenwerking en in nauw overleg met
alle betrokken partijen tot een zo goed mogelijke oplossing zullen
moeten worden gebracht.
Uit het vraag- en antwoordboek is mij wel gebleken -- dat is
vanmiddag nog versterkt door de woorden van wethouder van Dun --
dat ook het college veel waarde hecht aan overleg en samenwerking.
Ik had uiteraard ook niet anders verwacht. Toch zou ik nog willen
wijzen op de taak die het college hier heeft, namelijk het richting
geven aan die noodzakelijke samenwerking en dat overleg, want
juist daardoor zullen zoveel mogelijk doublures, overlappingen en
langs elkaar heen praten kunnen worden voorkomen, hetgeen uit
eindelijk ten goede zal komen aan een spoediger totstandkoming
van de plannen met betrekking tot de binnenstad.
Wethouder VAN DUN: De vragen die zijn gesteld zijn nogal
uiteenlopend van aard en ik wil dan ook proberen ze in volgorde
van de sprekers te beantwoorden.
De heer Kroon heeft een vraag gesteld over de in vraag 112
genoemde voetgangerstunnel. Ik moet hem in alle eerlijkheid be
kennen dat het antwoord op de vraag mij bekend is, dat ik weet
dat er uit particulier initiatief plannen zijn aangedragen, maar dat
ik persoonlijk nog niet ben toegekomen aan een bespreking met de
initiatiefnemers. Ik kan er vanuit mijn portefeuille op dit moment
werkelijk niets zinnigs over zeggen. Wellicht kan ik hem de mini
male toezegging doen dat ik na de begrotingsbehandeling deze zaak
zal uitspitten. In de raadsafdeling voor openbare werken kunnen wij
er dan op terugkomen, zodat ik hem dan uitgebreider kan infor
meren.
De heer van Duijl ligt wakker over de vijver in het Brabantpark.
Hij zegt dat degene die het antwoord op vraag 115 heeft gegeven
niet bekend is met de situatie ter plaatse. Wanneer geacht wordt
dat de wethouder de antwoorden op de vragen formuleert, heeft hij
daar inderdaad gelijk in. Ik ken de vijver in het Brabantpark wel,
maar niet de situatie zoals de heer van Duijl die schetst. Ik heb
mij laten vertellen dat de suggestie die de heer van Duijl heeft
gedaan om de "modderpoel" tot enigszins redelijke proporties terug
te brengen, namelijk door het aanbrengen van een bedding van
asfaltbeton, in dit geval geen oplossing biedt. Het probleem
spitst zich namelijk toe op de bezinking van leemdelen en andere
stoffen die erin komen via de toevoer tot de vijver. Dat is wat ik er
van weet. Wanneer de heer van Duijl stelt dat de situatie erger is
dan in het antwoord van het college wordt gesuggereerd, om het zo
maar te zeggen, wil ik hem verzoeken mij de kans te geven de
vijver niet te dempen en te onderzoeken of er een mogelijkheid
bestaat voor een vorm van onderhoud waardoor de door hem ge
schetste situaties hopelijk worden voorkomen.
Mevrouw Stockmann heeft drie punten naar voren gebracht. Ik
begrijp dat zi j het met mij eens is dat renovatie moet leiden tot een
huurverhoging. Zij vraagt echter of die huurverhoging binnen rede
lijke grenzen blijft. Ik geloof dat ik mevrouw Stockmann dit kan