183 11 FEBRUARI 1971 liggen volgens de bestaande bestemmingsplannen ons uitdrukkelijk tot het realiseren van hoogbouw. Het plan geeft ons inderdaad de bevoegdheid en de mogelijkheid daarvan af te wijken, maar wij moeten dan wel weten wat daar de consequenties van zijn. De plan nen die er nog liggen zijn Princenhage-West, Princenhage-Noord en Haagse Beemden. Dat is nog ongeveer ons speelterrein waarin wij nieuwbouw kunnen plegen. De heer van Merkom vraagt dan of een woningmarktonderzoek niet interessant zou zijn. Ik durf dat zonder vooroverleg met het college niet toe te zeggen, maar ik neem deze vraag gaarne mee naar de beraadslagingen van het college om daarna de heer van Merkom en de raad nader te informeren. Uiteraard staat ook het college op het standpunt dat het particulier initiatief, misschien wel noodgedwongen, de projectontwikkelaar en alles daaromheen, degenen zijn die ons van dienst moeten zijn op het punt van de nieuwbouw. Ik wil daarbij echter duidelijk vaststellen dat, als wij praten over projectontwikkelaars, altijd nog de dualiteit bestaat van "projectontwikkelaar, alstublieft" of "projectontwikkelaar, gij wordt gestuurd en bijgestuurd door de gemeente die ook een duidelijke stem heeft in ae hele totstandkoming". Wanneer er in het parti culier initiatief door de projectontwikkelaar gebruik gemaakt kan worden van experimentele woningbouw, staan deze wethouder en dit college daar geheel voor open, zo zelfs dat er vanuit het college en door de ambtenaren al excursies gepland zijn naar die projecten in Nederland waar sprake is van experimentele woningbouw. Het is misschien een wat half antwoord, maar ik kan niet expliciet zeggen dat het er komt, maar wij zijn per se voor doorbreking van het eentonige areaal en willen alle mogelijkheden die liggen binnen het kader van onze normering graag aangrijpen. De heer VAN MERKOM: Nog een enkele opmerking van onze kant. Bij onze vraag over de aantrekkelijkheid van geplande nieuw bouw komt ook dat wanneer die nieuwbouw zo aantrekkelijk is dat men geneigd is daar prettig te gaan wonen, daardoor ook de door stroming kan worden geactiveerd. Daardoor kunnen dan weer goed kopere oudere woningen vrijkomen, hetgeen weer kan bijdragen tot de leniging van andere problemen. De heer KRAMER: Ik wil alleen nog een aanvulling geven op hetgeen ik in eerste instantie heb gezegd. Er wordt hier wel ge sproken over fietsers, maar ik meen dat wij toch ook rekening moeten houden met het volgende. Het zwembad Wolfslaar ver vult een taak in onze regio. Er zijn ook mensen die met de bus komen en die stopt in de Marialaan. Daarna gaan zij lopen, veel al samen met kinderen, over het voetpad. Die mensen moet men eens horen! Ik ben het met de wethouder eens dat het niet een voudig is een oplossing te vinden. Voor mij is dat ook heel moei lijk, ik ben geen man van openbare werken, ik spreek daar vrij wel nooit over, evenmin als over de veiligheid. Ik constateer al leen het feit en ik hoop dat er ooit een oplossing gevonden wordt. De heer VAN DUIJL: De wethouder behoeft niet ongerust te zijn, want de heer van Duijl ligt er echt niet van wakker. De heer van Duijl is ook niet van mening dat de wethouder de vragen beant woordt, maar hij verwacht wel een serieus antwoord op een se rieuze vraag.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 183