222 12 FEBRUARI 1971. Nogmaals, ik sta zeer positief tegenover de weg die men wil gaan en het inzicht dat het welzijnsbeleid niet in hokjes en vakjes moet worden verdeeld, maar dat men wil werken in de richting van een algemeen welzijnsorgaan. Ik zal echter steeds blijven volhouden dat dit een mee evolueren moet zijn. Wanneer men als culturele raad wil mee evolueren, zullen er echter ook partners moeten zijn en die ontbreken op dit moment in de sectoren maatschappelijk werk en geestelijke volksgezondheid. Een derde inleidende opmerking is dat er - dit is mogelijk niet zo bekend - al meer dan tien jaar lang formeel een commissie voor overleg en advies maatschappelijk werk en geestelijke volksgezond heid bestaat en gefunctioneerd heeft. Het is alleen maar te betreuren dat die de laatste jaren een beetje op een dood spoor is gekomen. Daarmee kom ik aan een zeer concrete vraag, namelijk of het college en de wethouder niet met ons van mening zijn dat er op korte termijn naar moet worden gestreefd dat er een commissie komt of een functio nele raad voor overleg en advies in zaken van maatschappelijk werk en geestelijke volksgezondheid en of de wethouder bereid is dit in de eerst volgende vergadering van de raadsafdeling aan de orde te stellen. Mejuffrouw PAULUSSEN: Ik wil beginnen met een paar opmerkin gen van algemene aard over de verhouding van de sociale dienstverle ning via de bijstandswet tot de andere vormen van sociale dienstverle ning en in aansluiting op de opmerkingen van de heer Roozeboom over de coördinatie in de sector van de sociale dienstverlening. Ik heb de indruk dat uit gesprekken en publikaties steeds weer naar voren komt dat de hulpverlening via de algemene bijstandswet bij grote groepen mensen nog steeds weerstanden oproept en dat zij de hulp krachtens deze wet niet ervaren en beleven als een recht, maar als een gunst, als je hand ophouden. Dit is ook weer duidelijk gebleken in de discussie over de wijziging van de subsidieregeling voor de gezins zorginstellingen die enkele weken geleden in deze raad hebben plaats gevonden. Hierin is wederom de vrees uitgesproken dat een bepaalde groep mensen geen beroep zal doen op de toch noodzakelijke hulp, als gevolg van het feit dat zij de dagtarieven voor de gezinszorg niet kun nen betalen en daardoor gedwongen zouden zijn een beroep te doen op de bijstandswet. Blijkbaar wordt de dienstverlening via de bijstandswet heel anders ervaren als andere vormen van sociale dienstverlening. Naar mijn mening verschilt de hulpverlening via de algemene bijstandswet in wezen niet van de hulpverlening vanuit andere vormen van hulpver lening, zoals bijvoorbeeld maatschappelijk werk, de gezinszorg, gezins hulp, warme maaltijdverstrekking en boodschappendiensten voor bejaar den, reclassering, bijzondere arbeidsbemiddeling etc. Ik ben namelijk van mening dat alle vormen van dienstverlening zich ten doel stellen de burgers of groepen van burgers de kans te geven tot zelfbehoud en op een optimaal maatschappelijk blijven functioneren. Daarom moet de hulpverlening via de bijstandswet ook worden gezien als een vorm van sociale dienstverlening, zij het met een eigen doelstelling, name lijk het verschaffen van toegang tot in beginsel sociaal goed aan min der draagkrachtigen. Het gaat er met name om bestaanszekerheid te bieden aan mensen voor wie het arbeidsbestel en daarop aansluitend het stelsel van sociale verzekeringen verstek laten gaan. Zo is de al gemene bijstandswet mede een basis voor welzijnsplanning. De bijstand verlening via de bijstandswet heeft blijkbaar een bepaalde apartheid

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 222