14 JANUARI 1971 22 en de conclusies hebben onderschreven, schrijft op pagina 13 van haar rapport dat men lang gediscussieerd heeft over de vraag wie of welke instantie verantwoordelijk is voor het kind tijdens de schooluren. De conclusie van dat langdurige beraad is, aldus het rapport, een com plexe verantwoordelijkheid; naast een verantwoordelijkheid van de ouders is er een verantwoordelijkheid van de school, waarbij het bestuur wordt genoemd als bevoegd gezag en de leerkrachten als degenen die de taken uitvoeren. Wij zijn dan ook van mening dat het regle ment gewijzigd zou moeten worden, in die zin dat een paritaire samenstelling van ouders, bestuur en leerkrachten wordt gegarandeerd. Het is waarschijnlijk overbodig in dit gezelschap nader op die relatie tussen ouders en school in te gaan, maar ik kan toch niet nalaten een paar punten aan u voor te leggen en u te vragen of u inderdaad met ons van mening bent dat het kind en zijn ouders centraal moeten staan in het onderwijs. In de tweede plaats, op gevaar af dat u mij straks verwijt dat ik generaliseer, wil ik stellen dat het onder wijs zich heeft vervreemd van zijn achterban en -- zij het niet over al -- een autoritair instituut is geworden met een heel eigen sfeer en een autonome pedagogische situatie. Er is gelukkig een veranderings proces op gang om de ouders in de relatie tot de school de juiste plaats en verantwoordelijkheid te geven. Gelukkig zijn er ook expe rimenten, maar ik meen dat wij niet genoeg kunnen blijven zoeken naar wegen om voorwaarden te scheppen om juist voor het kind de zo noodzakelijke pedagogische en psychologische eenheid te bewerk stelligen. Ten aanzien van de leerkrachten zou ik willen zeggen dat deze mijns inziens naast de kinderen en de ouders staat als didactische deskundigen. Er is dus inderdaad sprake van een heel complexe ver antwoordelijkheid. Uit de aard der zaak zou er nog veel meer over te zeggen zijn, maar dit is wat ik naar aanleiding van de relatie ouders-school en de complexe verantwoordelijkheid nog even uitdruk kelijk aan de orde wilde stellen. Daarom ook onze vraag om een ga rantie in het reglement om die paritaire samenstelling te waarborgen. Ten aanzien van de procedure heb ik reeds gezegd dat het gaat om de wijze waarop alle groepen van belanghebbenden inspraak en medezeggenschap kunnen hebben bij de totstandkoming van de voordracht voor deze commissie. Naar onze mening zou dit het beste kunnen gebeu ren door rechtstreekse verkiezingen. Wij juichen het toe en zijn er van op de hoogte dat in veel schoolbesturen al ouders zitting hebben; in diverse schoolbesturen vormen de ouders zelfs de meerderheid. Een voordracht echter, opgemaakt door deze besturen en rekening houdend met een paritaire samenstelling, is voor ons een niet voldoende demo cratische procedure en vandaar ons voorstel voor rechtstreekse verkiezing. Vervolgens de herbenoembaarheid, als genoemd in artikel 5 lid 1. Wij menen dat een gezond en krachtig beleid en bestuur gediend is met continuïteit en doorstroming. Wij stellen derhalve voor dat de leden van de commissie een maal herbenoembaar zijn, dus in feite acht jaar zitting kunnen hebben. Daarvoor zou onzes inziens een rooster van aftreden moeten worden opgesteld.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 22