237
12 FEBRUARI 1971
wethouder van personeelszaken negatief zijn dan zou ik hierover graag
een uitspraak van de raad hebben. Een motie, die mede is ondertekend
door de meeste fractievoorzitters, heb ik daarvoor klaarliggen.
De heer QUADEKKER: Wanneer de heer Kramer spreekt over het
niet oproepen van het georganiseerd overleg, dan meen ik daarvoor
het antwoord te hebben gevonden op pagina 43 van het vraag- en ant-
woordboek. Er is namelijk een nieuwe commissie, te weten de com
missie van het gereorganiseerd overleg. Ik denk dat hij daarmee heeft
vergaderd. Wanneer de heer Kramer verder zegt dat hij het flauw vindt
als hij niet de notulen krijgt die anderen wel krijgen, dan zou ik de
heer Kramer er via u graag op willen wijzen dat dit uit en te na is be
sproken in vorige vergaderingen van het georganiseerd overleg, waarin
wij van mening waren de heer Kramer ervan te hebben overtuigd dat
het niet wenselijk is deze notulen aan de raad toe te zenden.
De heer ROOZEBOOM: Ik wil iets zeggen over de methode van
begroten van personeelskosten, dat is terug te vinden bij vraag 34. Ik
breng deze methode, waarvan ik aanneem dat die administratief is
voorgeschreven, daarom ter sprake omdat de heer Kramer uit de voor
liggende begroting, waarin een stelpost van 200. 000, -- is opgenomen
voor stijging van personeelslasten, concludeert dat er sprake is van een
personeelsstop. Deze conclusie beredeneert hij dan door te zeggen dat
er dit jaar maar twee ton beschikbaar is. Wanneer men echter iets dieper
graaft, zoals in vraag 34 is gebeurd, komt men exact tot een benoemings
ruimte van 59 aanvullende personeelsleden in 1971. Ik kan dat niet rij
men met een personeelsstop, welk woord u ook niet letterlijk hebt ge
bruikt. Dit wordt veroorzaakt door de wel heel merkwaardige methode
van begroten, maar misschien moet het wel zo. Er wordt gesteld dat op
halfjaarbasis in 1970 vier ton moet worden ingebracht, hetgeen auto
matisch acht ton wordt in de begroting voor 1971. Uit zuinigheidsover
wegingen wordt nu in de begroting voor 1971 twee ton opgevoerd als
stelpost, dat is vier ton op jaarbasis. Wanneer men dan gaat rekenen
blijkt die personeelsstop toch nog te resulteren in de benoemingen van
59 nieuwe personeelsleden, omdat er in 1970 maar 40 van de 79 - ik
had er 80 berekend in mijn vraag - zijn benoemd. Ik kan natuurlijk
niet beoordelen of dit nu wel moet of niet, ik kan mij wel voorstellen
dat gezien de vele andere financiële eisen die aan het college worden
gesteld, geprobeerd wordt het zo zuinig mogelijk te doen. Wat ik ech
ter zou willen vragen rs of deze methode is voorgeschreven, of dat wij
het ook in gewone taal kunnen doen.
Er is deze begroting enorm veel informatie verstrekt. Ik mis daar
in echter toch een totaalbeeld van deze ontwikkeling, ik bedoel de
kwantitatieve personeelsontwikkeling. Die kan men in de begroting
nergens terugvinden. Ik wil het niemand euvel duiden, maar wanneer
ik bij deze begroting bijlagen aantref met betrekking tot een motor-
maaimachine van 200, -- met afschrijving, rente en annuïteiten,
boekwaarde en restwaarde, dan moet het mij van het hart dat ik van
dit soort zaken liever wat minder informatie zou ontvangen en in plaats
daarvan een totaalbeeld van de stand van het personeel per bepaalde
data, waaruit wij de werkelijke ontwikkelingen van dat gegeven zou
den kunnen beoordelen.
De heer VAN BANNING: Ik vind het lofwaardig dat het college
bij het nemen van beslissingen kijkt naar omliggende gemeenten. Ook