242 12 FEBRUARI 1971 de Tweede-Kamerverkiezingen van april deze zaak te bezien en te zorgen voor een behoorlijke uitbreiding van het aantal aanplakborden en de plaatsen daarvoor. Wethouder DE RAAFF: Ik. wil beginnen met het beantwoorden van de vragen over de organisatieadviseur die door de heren Van Os en Sandberg zijn gesteld. De heer Van Os heeft gezegd dat hij eigen lijk elk jaar één bedrijf zou willen laten doorlichten en dat hij de keu ze van het betreffende bedrijf zou willen overlaten aan de raad. Over het nut van organisatieonderzoeken behoeven wij niet te spreken, de heer Van Os en ik hebben daar waarschijnlijk dezelfde gedachten over. De heer Van Os moet zich echter realiseren dat er 14 grote en 16 kleine bedrijven zijn. Wanneer wij elk jaar één bedrijf zouden laten onderzoe ken, zouden wij precies 20 jaar nodig hebben om ze allemaal aan de beurt te laten komen. Dit lijkt mij niet de doelmatigste werkwijze. Bovendien kost een globaal onderzoek op het ogenblik ongeveer 45. 000, - Wij streven er wel naar geregeld organisatieonderzoeken te doen plaatsvinden. In de nota van antwoord is op het ogenblik een onderzoek geëntameerd bij de dienst beplantingen. Wij zouden ernaar moeten streven meer dan één onderzoek per jaar te laten plaatsvinden, maar ik weet niet of wij de bepaling van de onderzoeken aan de raad moeten overlaten. Ik zou de beoordeling van de volgorde aan het col lege willen overlaten. De heer Sandberg spreekt over de toerekening naar de takken van dienst. Ik heb natuurlijk het antwoord eveneens gelezen. Hij vraagt of er toch geen oplossing voor te vinden is. Ik zou dit graag nog eens willen bekijken. Als er een mogelijkheid bestaat op een zinnige manier de kosten toe te rekenen ben ik daar altijd voor te vinden. Ik zal dit probleem laten onderzoeken om te bezien of wij er verbetering in kun nen brengen. De heer Sandberg heeft ook gesproken over kostenbewustzijn. Naar ik meen heb ik tijdens deze begrotingsbehandeling al eens meer over het kosteninzicht gesproken. Dat is één van de punten van het programma. Hij vindt dat hij te weinig informatie over dit instituut krijgt. Wij zul len bezien of het mogelijk is hierover verdergaande informatie te ver strekken, ik heb met het doen van deze toezegging geen enkele moei lijkheid. Wij zullen echter wel moeten bezien in welke vorm dit moet gebeuren. De heer Sandberg heeft ook gevraagd naar de verhouding tussen de organisatieadviseur en de personeelsdienst. De heer SANDBERG: Het gaat om de aan te trekken persoon die de personeelsdienst operationeel zou maken. U gewaagt van hem in één van uw antwoorden. Wethouder DE RAAFF: De betreffende man moet nog komen en ik kan niet zeggen hoe die verhouding zal zijn. Ik stel mij echter wel op het standpunt dat bij elk organisatieonderzoek personeelsproblemen aan de orde zijn. Dat is ook één van de redenen waarom de organisa tieafdeling en de personeelszaken bij één en dezelfde wethouder terecht gekomen zijn. In voorkomende gevallen is er dan ook een zeer innig en frequent contact tussen de organisatieadviseur en zijn dienst en de afdeling personeel. Die contacten zijn gewaarborgd. De heer Roozeboom heeft een betrekkelijk technische vraag ge steld. Hij zou graag weten of de methode voorgeschreven is en of dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 242