12 FEBRUARI 1971 (avond)
In de avondvergadering zijn de heren Biemans en Severens mede aan
wezig.
De VOORZITTER De vergadering is heropend.
De heer VAN BANNING: U hebt naar ik meen gesteld dat de
heer Sandberg en ik bij onze argumentatie voor steun aan de Europese
Beweging tekort zijn geschoten. Ik ben u dan ook dankbaar dat u mij
behulpzaam bent geweest, in die zin namelijk dat er moeilijkheden
zijn geweest van organisatorische aard bij de Raad van Europese Ge
meenten. Hetzelfde is namelijk het geval, plaatselijk en in de regio,
bij de Europese Beweging. Ik ging uit van de veronderstelling dat de
Europese gedachte voldoende bekend is en dat het niet noodzakelijk
is daarvoor in deze kring propaganda te maken of argumenten aan te
.voeren, temeer omdat het lidmaatschap van de Raad van Europese Ge
meenten op dezelfde opvattingen is gestoeld als van de Europese Bewe
ging. Het feit dat het nodig blijkt te zijn, naar uw mening althans, de
ze kwestie duidelijker'te argumenteren lijkt mij dan ook voldoende u
nogmaals te vragen de wensen van de heer Sandberg en mijzelf nog
eens goed te overwegen.
De heer SANDBERG: Ik. geloof dat ik over het subsidieverzoek van
de Europese Beweging niets meer behoef te zeggen. Mijn mening is
voldoende door de heer Van Banning onderstreept en het is mijns in
ziens overbodig in herhalingen te treden.
Wel wil ik nog een opmerking maken aan het adres van wethou
der De Raaff met betrekking tot de organisatie-adviseur. Ik ben bij
zonder blij met zijn uitvoerig antwoord, ik heb daarin echter een ding
beluisterd waarvan ik veronderstel dat onze discussie niet helemaal tot
haar recht is gekomen. Ik heb de wethouder namelijk gevraagd zich
te beraden over toerekening van de kosten aan de verschillende takken
van dienst. Daarbij heb ik het kostenbewustzijnsaspect ter sprake ge
bracht, welke dingen ik heel nauw met elkaar in relatie breng. Wan
neer een gemeentelijke tak van dienst namelijk zelf voor de kosten
moet opdraaien die het gevolg zijn van het gebruik maken van staf
afdelingen, vormt juist dat een niet geringe bijdrage tot het laten door
dringen van dat kostenbewustzijnsaspect op alle niveaus van zo'n tak
van dienst. Ik zie dus een duidelijk verband tussen het een en het an
der.
Vervolgens nog iets over de informatie naar de raad toe vanuit
het instituut van de organisatie-adviseur. Ik zou de wethouder graag
in zijn overwegingen willen meegeven daarin mede op te nemen de
aard van de activiteiten, waar die hebben plaatsgevonden en indien
mogelijk natuurlijk ook een kwantificering van de kosten en eventu
eel van de besparingen.
Tenslotte nog een opmerking over een punt dat in eerste instantie
niet aan de orde is geweest, maar waarover ik toch wel een vraag meen
te mogen stellen in het totale verband van de personeelsdienst. Hoe zit
het in Breda met het vrijmaken van ambtenaren voor de volkstelling?
Rest mij een opmerking over de motie van de heer Kramer. On
ze fractie onderschrijft deze in zijn geheel.
De heer VON SCHMID: Graag wil ik enkele opmerkingen maken
over de motie die door de heer Kramer is ingediend. Ik wil daarbij
vooropstellen dat wij, zoals ik ook al bij vorige gelegenheden naar