273
12 FEBRUARI 1971
wezen op de situatie in de binnenstad, ik verwijs slechts naar de
notulen van de vergadering van 25 juni 1970. Ook daarin is op
pagina 494 sprake van de situatie in de binnenstad, met name in
het complex Leuvenaarstraat-Middellaan-Fellenoordstraat, waar door
mij uitdrukkelijk naar voren is gebracht dat ik daar was gestuit op
toestanden die ik niet voor mogelijk had gehouden.
Nu is er op verschillende acties van de Gerardus Majellawijk een
reactie van het college gevolgd en dat spijt mij, want daarvoor zijn
er al meerdere acties geweest en aan de hand daarvan had ik die
toestanden gesignaleerd. De onprettige indruk die ik de laatste tijd
van dit alles heb overgehouden is dat die reactie van het college
het gevolg is van de hearings, de protestbijeenkomsten en protest
marsen die hebben plaatsgevonden en als wij zo doorgaan komen
wij mijns inziens op de verkeerde weg. Het college heeft de taak
dergelijke acties voor te blijven en het is de controlerende taak
van de raad het college hierop te wijzen. Gelukkig heeft de wet
houder ons nu een nota toegezegd. Gelukkig, omdat het college
de taak heeft zelf oplossingen te zoeken en tot actie over te gaan
en daarom meen ik dat wij in de toekomst een meer systematische
aanpak van dit probleem door het college verwachten. Ik hoop dat
dit uit de ons toegezegde nota zal blijken en ik heb dan ook geen
behoefte aan ondersteuning van het voorstel van de heer Spanjer.
De heer VAN MERKOM: Ik kan mij volledig aansluiten bij de
woorden van de heer Brooimans. Ook wij willen graag afwachten
wat de wethouder ons in zijn nota volkshuisvesting zal voorschote
len. Met name zou ik hem willen verzoeken in die nota duidelijk
aan te geven wat er op dit moment in Breda allemaal voorhanden
is en op welke termijn de gehele renovatie en sanering zal plaats
vinden.
De heer BARIJ: Ik meen dat wij ervoor moeten oppassen bij ons
zelf de illusie te kweken dat wij via de ontruimingsprocedures die
de wethouder voor ogen staan iets zullen kunnen bereiken. Wij heb
ben totaal geen ervaring op dit gebied. Bij mijn weten is er nog
nimmer een procedure gevoerd in Breda waarbij de gemeente ont
ruiming vraagt niet omdat zij zelf het huis nodig heeft maar om
dat iemand anders het huis nodig heeft. Wij zijn dan ook volkomen
afhankelijk van de beslissing die de Bredase rechter in deze zaak
zal doen en die wij op geen enkele manier kunnen beïnvloeden.
Aan landelijke jurisprudentie op dit gebied hebben wij ook niets,
omdat in dergelijke zaken geen hoger beroep mogelijk is. De Bre
dase rechter is in dezen volkomen vrij te doen en te laten wat
hem goeddunkt. Wij zullen dus moeten afwachten en er vooral niet
te hard op moeten rekenen dat wij langs deze weg iets zullen be
reiken.
De heer GIELEN: Ik dank de wethouder voor zijn toezegging.
Daarnaast wil ik hem nog vragen of het toch mogelijk is mij na
afloop van deze begrotingsbehandeling het aantal aanvragen op te
geven voor de doorstromingsregeling waarnaar ik heb gevraagd.
Wethouder VAN DUN: Ik geloof dat het geen probleem is schrif
telijk te beantwoorden hoeveel aanvragen voor de doorstromings
regeling bij openbare werken zijn binnengekomen. Ik zeg dit toe.