277
12 FEBRUARI 1971
De VOORZITTER: De vergadering is geschorst.
PAUZE.
De VOORZITTER: De vergadering is heropend.
Mevrouw WILLEMS-VAN DOORN: Het is een verheugend feit
dat er de laatste jaren een toenemende belangstelling valt te con
stateren voor onderwijszaken. Het onderwijs is zowel voor de indi
viduele mens als voor ons land van grote betekenis. Er is een be
paalde relatie tussen onderwijsuitgaven en het inkomen van de be
volking, de welvaart van een land wordt mede bepaald door het
niveau van het onderwijs aan de bevolking. Gelden die aan onder
wijs worden uitgegeven zijn dan ook geen consumptieve uitgaven,
maar investeringen voor verdere economische groei. Het onderwijs
is vooral voor ieder individu van grote betekenis. Het belangrijkste
uitgangspunt van ons onderwijs is thans maximale ontplooiingsmoge
lijkheden voor iedereen te bieden. Wij weten dat het huidige onder
wijs daar niet aan voldoet. Een kind dat na onvoldoende leerpres
taties op de lagere school regelrecht op de 1.1. s. of de huishoud
school komt, is zijn leven lang behept met een handicap. Het heeft
niet geleerd hoe het zijn taal moet gebruiken en het heeft te weinig
algemene vorming gehad. Vijftig percent van onze jorgeren heeft
die handicap en krijgt niet de mogelijkheid zich te verwerkelijken.
Het meest beklemmende probleem van ons huidige onderwijs is dan
ook dat de school niet geschikt is voor kinderen die ten gevolge
van het sociale milieu waarin zij opgroeien belemmerd worden in
hun ontplooiing. De schoolprestaties van deze kinderen zijn slechter,
omdat zekere gedragingen van het kind niet voldoen aan bepaalde
eisen die door de school worden gesteld. Er zijn op dit moment
geen gelijke mogelijkheden voor het volgen van onderwijs. Er is
in ons land een maatschappelijk achterblijven en een maatschap
pelijk ten achter stellen van bepaalde bevolkingsgroepen. Dit is
een sociale onrechtvaardigheid die in onze tijd niet acceptabel
meer is. De overheid heeft tot taak voorzieningen te treffen die
deze ongelijkheid van kansen opheffen, zodat iedereen gelijke
kansen krijgt op welzijn. Die voorzieningen moeten niet alleen
betrekking hebben op de school, evenmin alleen op het gezin,
maar ook op het leefmilieu, zoals de woonwijken waarin de kin
deren opgroeien.
Ook de gemeenten hebben zeer wezenlijke taken te vervullen
bij de welzijnsbevordering met het oog op de achterblijvers in de
samenleving. Ik noemde al de gezinsbegeleidingsprogramma's en
taalcompenserende programma's in verschillende gemeenten in het
land. Ook kunnen gemeentelijke activiteiten worden ontplooid --
de heer Mensen noemde het gisteren al -- ten aanzien van de
achterstand die kinderen uit achtergebleven milieus vertonen bij
hun intrede op de kleuter- en basisschool door bevordering van het
kleuter- en crĂȘchewerk, ook in de verouderde wijken. In dit ver
band wil ik aanhaken bij een opmerking die wethouder Broeders
gisteren heeft gemaakt naar aanleiding van een uitlating van prof.
Bladergroen. De wethouder zei gisteren dat juist de eerste levens
jaren van het kind van grote betekenis zijn en het is juist in die
eerste jaren dat de achterstand bij grote groepen kinderen vorm
begint te krijgen door allerlei omstandigheden. Het is van belang