280
12 FEBRUARI 1971
1. Hoofdstuk VIII: paragraaf 3a: openbaar buitengewoon onderwijs.
m. Hoofdstuk VIII: paragraaf 3b: bijzonder buitengewoon onderwijs.
Hierbij komt tevens aan de orde de vaststelling van de bedragen
per leerling voor het buitengewoon onderwijs (zie bijlagen II en III)
De heer BARIJ: Er zijn over dit onderdeel geen vragen gesteld,
maar daar konden ook moeilijk vragen over worden gesteld. Het
gaat hier over het bedrag per leerling voor het buitengewoon onder
wijs. Ik heb wel eens gedacht dat wij van deze manier van finan
cieren af zouden komen toen de heer Bayens de raad verliet, maar
dat is een illusie gebleken; wij gaan nog op deze manier verder.
Wij vinden hier onder 26.012 nr. 9 de school voor ziekelijke
kinderen, waarvoor een bedrag van 500, -- wordt voorgesteld.
Daaronder staat echter: "In afwachting van een nader onderzoek
wordt voorlopig een bedrag per leerling geraamd van 500,--."
Ik meen te weten dat dit onderzoek nog niet is afgerond en ik zal
daar dan ook verder weinig over zeggen als ik van de wethouder
de toezegging kan krijgen dat deze zaak nog open blijft voor be
spreking in ae afdeling voor onderwijs.
n. Hoofdstuk VIII: paragraaf 4a: openbaar voortgezet onderwijs.
o. Hoofdstuk VIII: paragraaf 4b: bijzonder voortgezet onderwijs.
p. Hoofdstuk VIII: paragraaf 5: wetenschappelijk onderwijs.
q. Hoofdstuk VIII: paragraaf 6: onderwijs voor zover niet te verant
woorden in de vorige paragrafen.
De VOORZITTER: De onderwijsparagrafen zijn hiermee afgesloten
in eerste instantie. Het woord is nu aan de wethouder. Hij heeft
naar schatting ongeveer een minuut of acht de tijd.
Wethouder BROEDERS: Men zal begrijpen dat het onderwijspro
bleem dat is aangesneden in acht minuten niet behandeld kan wor
den.
Als mevrouw Willems zegt dat kinderen uit achtergebleven mi
lieus van de lagere school naar de 1.1. s. gaan om daarna het leven
in te gaan en daarom een blijvende handicap hebben, moet ik haar
er op wijzen dat dit met mij het geval is. Ik voel die handicap
in het bijzonder nu ik in deze raad over de onderwijssituatie moet
praten.
Ik heb de neiging heel uitvoerig te antwoorden op hetgeen me
vrouw Willems heeft gesteld. Zij snijdt de sociale doorstroming in
het onderwijs aan, een bijzonder belangrijk onderwerp. Zij wijst
op de experimenten die gaande zijn in het land en ik neem aan
dat zij onder andere doelt op het experiment te Rotterdam, waar
onder leiding van het wetenschappelijk bureau der gemeente juist
het sociale probleem in twee oude stadswijken wordt behandeld.
Voorts neem ik aan dat zij doelt op het experiment te Enschede,
waar het niet gaat om de sociale geledingen, maar heel speciaal
om de niveaupakketten. Men onderzoekt niet alleen kinderen met
sociale achterstanden, ook de voorlijke kinderen hebben daar de
belangstelling. Misschien denkt zij ook aan het f. 1. o. s.-experiment