281 12 FEBRUARI 1971 dat in Amsterdam in voorbereiding is. Dat betreft de ontwikkeling van het leerplan en de bijscholing van de leerkrachten. Voor de behandeling van deze problematieken zouden wij uitvoeriger moeten praten. Mevrouw Willems zegt terecht dat dit zowel het individu als de maatschappij aangaat. Ik geloof dat wij in het nieuwe onderwijs veel aandacht moeten schenken aan het intellect, maar ook aan de creativiteit en de plaatsneming in de samenleving. Wij moeten ge bruik maken van hetgeen in het land aanwezig is. Aan twee zaken zouden wij ons nationaal moeten zetten, namelijk aan de beleids- filosofie van het onderwijs, de vraag dus waar het onderwijs op ge richt moet zijn en aan een sterke wetenschappelijke ondersteuning van het onderwijs. Als men zegt dat wij in deze stad daadwerke lijk iets moeten doen slaat mij de schrik om het hart, want stel eens voor dat dit niet goed begeleid wordt. Ik denk dat wij in dat geval zouden experimenteren met kinderen, terwijl wij er niet het recht toe hebben. Als wij niet goed doordacht hebben wat wij moeten doen doen wij misschien meer kwaad dan goed. Ik vind het daarom verheugend dat wij de schooladvies- en begeleidingsdienst in het leven hebben kunnen roepen, want daar kan op wetenschappelijke wijze de basis gelegd worden voor hetgeen wij allemaal zo graag willen. De schooladviesdienst is in Enschede al in 1954 in werking ge treden en ik geloof dat wij alleen maar dankbaar gebruik mogen maken van de resultaten van Enschede. Tevens ziet men echter dat dit een moeilijk te realiseren gegeven is. Het spijt mij dat ik met deze oppervlakkige opmerkingen moet volstaan. Als mevrouw Willems vraagt naar onze concrete aanpak zal zij de kwalitatieve verbetering van het onderwijs bedoelen. Ik wijs op de beginpost voor het schooladvies- en begeleidings- werk die wij in de begroting hebben opgenomen. Overigens stond die post er een jaar geleden ook al in. Dit is, hoewel wij er heel hard aan gewerkt hebben, later gekomen dan wij graag gewild had den. De heer van Os heeft over het bedrag per leerling opgemerkt dat de indruk gewekt wordt dat wij zelfgenoegzaam oordelen over het onderwijs in Breda. Zulks gebeurt echter zeker niet van deze zijde. Er bestaat natuurlijk respect en waardering voor degenen die in het onderwijs bijzonder belangrijk en goea werk doen en wij zijn van mening dat er veel moet veranderen. De didactisch- methodische ontwikkeling achten wij echter vaak belangrijker als bijv. het onderhoud van de gebouwen. Hiermee wil ik niet zeggen dat het onderhoud verwaarloosd wordt. Wij hebben een onderhouds- programma opgesteld waarmee het noodzakelijke onderhoud aan de scholen zal plaatsvinden. Luxe is er inderdaad niet bij. Men weet dat in het verleden elk jaar weer is teruggekomen op de vaststel ling van het bedrag per leerling. De methodiek zit in de wet en geeft mij aanleiding te zeggen dat de methodiek niet al te ge lukkig is. Zij zou sterk verbeterd kunnen worden. Ik meen dat hierop in het voorontwerp van wet voor het basisonderwijs wat zicht is. Met de huidige wet moeten wij de bedragen die wij voor het openbaar onderwijs beschikbaar stellen ook doorbetalen aan het bijzondere onderwijs en als wij bij het openbaar onderwijs het bedrag overschrijden, dan moeten wij die overschrijding ook bij het bijzondere onderwijs doorbetalen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 281