14 JANUARI 1971 28 Wat ik niet zou willen betrekken bij het vraagstuk van de ijemocratisering, maar wat ongetwijfeld van enorme betekenis is voor de openheid van het onderwijs, is het volgende. Mejuffrouw Paulussen zegt dat men zich toch niet aan de indruk kan onttrekken dat het onderwijsbestel een autoritair gegeven is. Sommige zaken groeien in een bepaalde periode en hebben een bepaalde historie, maar in dat verband is het ook verheugend te kunnen constateren dat het onderwijs bereid is, graag bereid zelfs, gebruik te maken van andere wetenschappen die zich steeds verder ontwikkelen en die een waardevolle ondersteuning kunnen zijn van het gehele pedagogische proces dat zich op onderwijsgebied voltrekt. Juist door de instemming met de instelling van deze dienst, waarin de verschillende wetenschap pen in teamverband met het onderwijs, dus in een zekere openbreking van het onderwijs vanuit zijn historisch gegroeide beslotenheid, ge tuigt het onderwijs van een opvatting die ik alleen maar hogelijk kan waarderen. Dan kom ik nu aan artikel 61. Het verheugt mij dat mejuffrouw Paulussen bij haar argumentatie naar het rapport verwijst, want dat is voor mij een vingerwijzing dat de inhoud van het rapport mede in de beschouwingen wordt betrokken bij de discussie en de besluit vorming in deze raad. Wij hebben hier te maken met een typische commissie ex artikel 61. Wat is namelijk het geval? Het is naar ik meen ongeveer twee jaar geleden dat hier de schoolpsychologische dienst aan de orde was en toen is besloten de schoolpsychologen in dienst te stellen van de gemeente. Daarmee was het breekpunt met het onderwijs volledig. Toen is in deze raad gezegd, welke mening is onderschreven door het college, dat elke structuur die mogelijk nagestreefd zou kunnen worden waarin alle partijen bij elkaar zouden zitten en dat wij voor elke structuur open zijn om dit belangrijke werk in het belang van het kind te verrichten. Inmiddels zijn wij met de partijen aan tafel gaan zitten en als ik het nu landelijk bekijk dan moet ik zeggen dat daar op basis van overeenkomst -- want dat is eigenlijk het gegeven -- gedragsregels worden gevormd voor dit deel van de begeleiding en advisering van het onderwijs. In Breda is, ruw geschat, 90% van het onderwijs bijzonder en 10% openbaar. Bij het bijzonder onderwijs zijn er vier partijen, namelijk in de neutraal-bijzondere sector de Jan Ligthart- en de Nutscholen, de protestants-christelijke scholen en de katholieke scholen. In die partijen wordt in den lande verschillend over deze zaken gedacht, in deze zin dat er in de eerste plaats nog altijd stromingen zijn die zeggen dat elke richting van het onderwijs recht heeft op haar eigen dienst, wat zou neerkomen op drie of vier diensten. Dit stand punt wordt verdedigd en daar zijn argumenten voor aan te voeren, maar in Breda zijn wij deze richting dus niet ingeslagen. Verder wordt veel verdedigd de stichtingsvorm, waarin ae gemeente ook zou kunnen deelnemen, als deelnemer in een stichting door de par ticipanten in het leven geroepen, bij wijze van spreken voor 10% op basis van wat er in het onderwijs gebeurt. Een dergelijke stich tingsvorm is, ook onlangs nog, in tal van grote plaatsen gevestigd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 28