294 12 FEBRUARI 1971 De heer SANDBERG: Met toenemende sympathie heb ik geluisterd naar de bereidheid van de wethouder om veel problemen op veler lei terrein aan te pakken. Mijn sympathie, ook voor de heer Mans als persoon, gebiedt mij te zeggen dat de wethouder voor zichzelf ook een aantal prioriteiten moet stellen, want wij zouden niet graag zien dat deze wethouder zichzelf over de kop werkt. Daarom moet hij naast de prioriteiten van de raad ook zijn eigen prioriteiten stellen, want wij kunnen onmogelijk alle problemen tegelijk aanpakken. Wethouder MANS: De heer Severens heeft in zijn stellingname eigenlijk een groot gedeelte van mijn betoog onderstreept. Ik ben hem daar dankbaar voor. Ik meen dat mijn opmerkingen over zijn opmerkingen ten aanzien van het elitebeleid goed begrepen zijn. Ik streef er naar zoveel mogelijk groeperingen te laten participeren in het cultuurbeleid in het algemeen. De heer Kramer heeft gezegd dat het tempo in feite te hoog is. Misschien heeft hij gelijk, het tempo ligt hoog. Wij moeten over deze belangrijke zaken goed praten. Ik ben echter van mening dat er genoeg mogelijkheden zijn om elkaar te ontmoeten en te discus siëren. Ik kan de heer Kramer voorts verzekeren dat het mijnerzijds niet bij het lezen van de notulen zal blijven, Ik wil hem graag toe zeggen dat ik op zijn opmerkingen in de raadsafdeling zal terug komen. Ik meen de studie van de heer Diks over de reorganisatie en de bibliotheekkwestie in het algemeen niet op dit moment aan de orde te moeten stellen. De heer Diks, die zijn werk voortreffelijk doet, heeft een interimrapport uitgebracht en zal voor 1 april met een advies aan hef stichtingsbestuur komen. Tenslotte wil ik de heer Sandberg danken voor zijn opmerking. Hierna wordt hoofdstuk VIII, paragraaf 7, zonder hoofdelijke stem ming ongewijzigd .vastgesteld, terwijl de daarbij vermelde voor stellen met algemene stemmen worden aanvaard. s. Hoofdstuk IX: sociale zorg en maatschappelijk werk. De heer BROOIMANS; Ik wil aan de hand van dit hoofdstuk graag ingaan op het gestelde in vraag 279. Dit loopt parallel aan hetgeen ik zelf heb gevraagd in vraag 65c over de woonproblemen in Breda- Noord. Ik heh op mijn vraag ten antwoord gekregen dat de woon problemen eerst zullen moeten worden geanalyseerd en gewogen al vorens tot een bepaalde therapie te kunnen leiden. De wenselijkheid van het instellen van een onderzoek naar de aard en oorsprong van de woonproblemen zal nog nader worden overwogen. Op vraag 279 echter in feite dezelfde vraag antwoordt het college op pagina 155: "Ten aanzien van de zogeheten 'eenzame' en 'enkeling' bestaat een aantal instellingen welke mede deze groep van mensen in hun werk betrekken waaronder de instellingen van maatschappelijk werk). Vanuit deze instellingen heeft ons nog niet de vraag bereikt tot het instellen van een sociografisch onderzoek onder deze groep van mensen. Mocht blijken dat op het terrein van de sociale dienstverlening deze noodzaak zich voordoet, dan zullen wij uw raad hierover informeren.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 294