29
14 JANUARI 1971
De vorige keer nog heb ik van de heer Schoenmakers gehoord dat
ook in Amsterdam op deze basis wordt gewerkt. Ik weet van mijn
collega in Tilburg dat men ook daar de stichtingsvorm heeft gekozen,
waarin de gemeente participeert. Dat zou ook een mogelijkheid zijn
en ik vraag mij zelfs af of men, waneer men over deze zaak spreekt,
de stelling zou kunnen onderschrijven die wij vinden op pagina 16
van het rapport, namelijk -- dat is de hele teneur van het rapport --
dat wij ons niet begeven hebben op het terrein van de principiële
vraag waar de competentie ligt en bij wie de bevoegdheid ligt, bij
de raad of bij het onderwijs. De teneur van het rapport is dat deze
zaken zich in het onderwijs afspelen, dat het onderwijs ondersteund
moet worden en dat daar principieel de verantwoordelijkheid ligt,
waarbij aangetekend wordt dat het gemeentelijk inkaderen veeleer
gezien moet worden als een formele zaak. In de praktijk wordt
het, zie de samenstelling van de commissie, gehele schooladvies-
en begeleidingswerk door het onderwijs gedragen en daar zal ook nog
vorm aan moeten worden gegeven. Niet alleen bestuurlijk, want ik wil
u wel zeggen dat in de werkgroep het is altijd jammer niet hele
maal te kunnen overbrengen wat in zoveel vergaderingen aan de orde
is geweest met name ook gesproken is over het betrekken van de
leerkrachten, niet van enkele leerkrachten, bij het bestuur. Niet
in een bestuurscommissie, maar effectief in het werk van alle dag
en op een heel andere wijze. Dat is een zaak die effectief geregeld
moet worden en die in de werkgroep al uitgebreid aan de orde is
geweest. Ik kan daar nog aan toevoegen dat toen de werkgroep
met haar werk begon dé landelijke deskundige is uitgenodigd om
een inleiding te houden over het schooladvies- en begeleidingswerk,
waarbij deze -- dat was drs. van Gelder -- de stichtingsvorm als de
welhaast ideale vorm naar voren bracht. Ik meen daarmee te mogen
zeggen dat wij die commissie ex artikel 61 -- en dan wil ik het
een beetje eigenaardig formuleren eigenlijk niet gebruiken om
bestaande bevoegdheden van raad en college over te dragen aan an
deren, maar dat wij in gezamenlijk overleg zeggen: dit is een
vorm die wij kunnen gebruiken om bepaalde belangrijke zaken ten
aanzien van het schooladvies- en begeleidingswerk veilig te stellen.
Daarmee wordt een grotere openheid bereikt dan met de stichtings
vorm en een grotere waarborg dat heel Breda kan kennisnemen van
wat er gebeurt. De onderwijswereld stelt zich zelfs in zekere mate
afhankelijk van de gemeenteraad van Breda en de raad is gebonden
aan dat onderwijs, omdat de raad niemand kan benoemen buiten
de voordracht die van het onderwijs komt. Wanneer het onderwijs
die houding aanneemt, die naar mijn weten zeer royaal is, dan
meen ik dat van ons als raad een royaal antwoord past, omdat
ik daar bovendien nog bij kan zeggen dat de paritaire samenstel
ling in de commissie als zodanig geen punt is. Men zegt alleen,
daar kan men heel lang over discussiëren, dat er in het onderwijs
enorm veel in beweging is. Daar zijn allerlei ontwikkelingen op
gang en de best mogelijke wijze om datgene te realiseren wat zich
bij het onderwijs voltrekt is dat wij het onderwijs ook ons vertrouwen
schenken en dat wij het de kans geven zelf de vorm te vinden die