14 JANUARI 1971 32 gestart is, loopt dat in de miljoenen. Dat zal echter niet altijd nodig zijn en ik wil ook nu al wel zeggen dat het college van oor deel is dat bij de verdere uitwerking ook rekening zal moeten wor den gehouden met de financiële mogelijkheden. De directeur en het nieuwe bestuur zullen moeten uitmaken wat het eerst noodzakelijk is en vervolgens geleidelijk aan de verdere uitbouw verzorgen. Daar door heeft men misschien iets meer tijd nodig, maar aan de andere kant heeft men dan meer gelegenheid om al werkend vorm te geven aan datgene wat men zich voorstelt te gaan doen. Wat de subsidiemogelijkheden betreft kan ik niet veel meer zeg gen dan dat wij naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Schoenmakers in de vorige raadsvergadering ons in verbinding hebben gesteld met de secretaris van de interdepartementale stuurgroep, die ons heeft verteld dat deze vorm naar zijn overtuiging zonder meer voor subsidiëring in aanmerking komt, maar dat de rijkssubsidie regelingen nog niet zijn vastgesteld. Voor de verdere ontwikkeling en de mogelijkheden daartoe is het uiteraard bijzonder belangrijk dat ook daarover klaarheid bestaat. De heer van Os heeft een vraag gesteld over de directeursbe noeming. Ik meen te mogen zeggen aat de afdeling voor onderwijs, waarvan de heer van Os deel uitmaakt, zich maandagavond akkoord heeft verklaard, maar dat de heer van Os na nader beraad zijn stand punt heeft herzien. Ik geloof dat het juist is dit even te memoreren. De heer van Os vraagt of de directeur door burgemeester en wethouders wordt benoemd. Zoals het hier staat is dat inderdaad het geval, maar ik moet daarbij wel aantekenen dat ook het college daarvoor niet bui ten de voordracht van de commissie kan. Dat betekent dus in wezen dat het onderwijs, de raad en het college op eikaars ruggen zijn gebonden, zodat men in conflictsituaties bij wijze van spreken toch met elkaar aan tafel moet gaan zitten, omdat dit een werk is in de gehele ontwikkeling waarbij het de taak van de overheid is mee te denken, mee te studeren en mee te bevorderen. Aan de andere kant echter is echter bewust gekozen voor een vorm waarin taak en ver antwoordelijkheid van de velen die bij dit werk betrokken zijn vol ledig worden erkend. Mejuffrouw PAULUSSEN: De wethouder heeft aan het slot van zijn betoog gezegd dat het wat typisch bij hem overkomt dat de raad nu enigszins terugkomt op de mening waarvan hij de vorige keer met een zekere ontroering had kennisgenomen. Ik meen echter dat wij de vorige keer alleen maar de conclusies van het rapport hebben onderschreven. Daar ben ik ook mee begonnen in eerste in stantie. Wij hebben de vorige keer namelijk besloten op korte ter mijn een schooladvies- en begeleidingsdienst in het leven te roepen en een commissie ex artikel 61 in te stellen op advies van de werk groep. Mevrouw Willems heeft de vorige keer uitdrukkelijk namens onze fractie gevraagd om een procedure voor de samenstelling en over deze procedure en die samenstelling praten wij op dit moment.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 32