18 FEBRUARI 1971
328
De VOORZITTER: Ik stel u voor nu in behandeling te nemen
een brief van twee leden van de raad, gedateerd 2 februari 1971
en ondertekend door de heer Crul en de heer van Os. Ik zal u
voorlezing doen van de considerans van deze brief; de vragen
zijn u naar ik aanneem genoegzaam bekend.
"Naar aanleiding van perspublikaties over Bouvigne en ter
verkrijging van duidelijkheid over de rol van de gemeente in ver
leden en neden, alsmede over de rol en de positie van de wet
houder van Openbare Werken, oud-directeur van Bouvigne, stellen
wij u voor de door het raadslid P, L. E. America gestelde vragen
over deze aangelegenheid in de openbare vergadering van 18 februari
a. s. te behandelen.
Dit verzoek heeft mij zeer tijdig bereikt, namelijk op 2 februari
zoals u hebt bemerkt. Ik zou deze zaak dus graag in behandeling
willen nemen. Rest mij slechts de raad formeel te vragen of het
verzoek van de heren Crul en van Os wordt ondersteund. Dit blijkt
inderdaad het geval te zijn.
De heer VAN OS: Zoals u zojuist hebt voorgelezen hebben
wij u op 2 februari verzocht in deze vergadering in het openbaar
te antwoorden op de vragen van de heer America. Wij achten dit
noodzakelijk in verband met de grote ongerustheid die in brede
kring bestaat over de gang van zaken rond Bouvigne. Deze onge
rustheid kan naar onze mening alleen worden weggenomen door
voldoende duidelijkheid en openheid in deze zaak. De door u
inmiddels gegeven antwoorden hebben zeker bij ons deze veront
rusting niet weggenomen, hetgeen wij als volgt nader kunnen om
schrijven.
1. Om het vormingswerk in West-Brabant te behouden moeten
op korte termijn alle, maar dan ook alle mogelijkheden worden
onderzocht. Uit uw antwoord blijkt dat dit geenszins het geval is.
De functie die Bouvigne heeft vervuld in de regio zal door een af
wachtende houding zeker verloren gaan.
2. Er is geen duidelijkheid over de totale vordering van de
gemeente op de stichtingen Pius X en Bouvigne en evenmin over
de wijze waarop en de mate waarin deze vordering kan worden geihd.
3. Er zijn over de zaak-Bouvigne mededelingen verschenen
van de minister van C.R. M, en de federatie van vormingscentra,
waarin volgens de pers wordt gesteld dat er in Bouvigne een wan
beleid is gevoerd. Verder verschenen er over deze zaak tal van
publikaties in de landelijke, provinciale en plaatselijke pers. Door
dit grote aantal berichten en de daarop gevolgde reacties, die vaak
een relatie leggen naar de gemeenteraad van Breda, is de onkreuk
baarheid van deze raad en ait college in discussie gekomen. Naar
onze mening is er nog geen enkele poging ondernomen om dit ge
vaar met duidelijke informaties en volledige opening van zaken te
bestrijden.
De VOORZITTER: Ik heb zojuist iets vergeten en ik wil deze
fout nu graag herstellen. U hebt op uw tafels een drietal brieven
gevonden die op deze kwestie betrekking hebben. Ik acht mij ont
slagen van de plicht van deze brieven voorlezing te doen, maar ik
meen dat het juist is deze brieven bij dit punt aan de orde te stel
len. Ik wijs u dus op een drietal ingekomen stukken die gericht
zijn aan de raad van deze gemeente en aan het college van bur-