329 18 FEBRUARI 1971 gemeester en wethouders, t. w. een brief van het N.K.V. Breda, gedateerd 16 februari 1971; vervolgens een brief van het Katholiek Vrouwengilde, diocees Breda, eveneens gedateerd 16 februari, en tenslotte een brief van het Katholiek Vrouwengilde, Hubertuslaan 7, Breda. Van al deze brieven hebt u een afschrift ontvangen en ik zou het op prijs stellen als u daarvan kennis neemt. De heer CRUL: Als medeondertekenaar van het voorstel dat thans aan de orde is, onderschrijf ik zoals u zult begrijpen het be toog van de heer van Os volledig. Ook het P. A. K. doet dit. Door de gemeente wordt de relatie tussen de gemeente en Bouvigne als verhuurster en huurder volledig onderschreven. In deze relatie blijft naast het antwoord ook nog een aantal vragen over, bijvoorbeeld de vraag hoe hoog nu eigenlijk de huurschuld is en de vraag welke ge meentelijke instellingen, zoals het G. E. B.daarenboven nog vorde ringen hebben op Bouvigne. In de stad worden hierover griezelig hoge bedragen genoemdj dus ook op dit terrein is naar mijn mening opening van zaken geboden. In de huurrelatie tussen de stichting en de gemeente neemt het raadsvoorstel van januari 1969 tot het beschikbaarstellen van een krediet voor het geschikt maken van Klein Wolfslaar als volkshoge school en de verhuur daarvan aan de stichting Bouvigne een belang rijke plaats in. Het voorstel en de huurovereenkomst roepen bij mij de volgende vragen op. 1. Heeft het college voordat de overeenkomst werd aangegaan de kredietwaardigheid van de stichting onderzocht? 2. Op welke manier kwam het college in het bezit van de informatie over het akkoord tussen de stichting en het ministerie betreffende het volkshogeschoolwerk op Wolfslaar? 3. Werd de huur ad 2175,per maand regelmatig voldaan? 4. Zijn de verbouwings- en inrichtingskosten ad ongeveer 125.000,-- toereikend gebleken voor de uitvoering van de nood zakelijke aanpassingswerkzaamheden Ik wil het bij deze concrete vragen laten en ik verzoek het col lege op korte termijn een onderzoek in te stellen naar alle consequen ties voor de gemeente Breda ten aanzien van de kwestie-Bouvigne en de raad hierover ten spoedigste te informeren. Moties van dezelfde strekking houden wij achter de hand. De heer VAN LOON: Ook de K.V. P.-fractie is uiteraard veront rust over wat er rondom Bouvigne is gebeurd. Ik zal mij verder be perken en niet een aantal vragen stellen, zoals reeds is gedaan door de heren van Os en Crul. Ik neem aan dat het college op deze vragen zal antwoorden. Wat ons vooral bezighoudt zijn in feite drie zaken, t. w. 1. het behoud en de continuëring van de diensten- en informatiefunctie van Bouvigne; 2. de continuëring van het vormingswerk en 3. de positie van het personeel van Bouvigne. Dit zijn drie punten die mijns in ziens geheel aansluiten bij de brieven die wij vandaag op onze tafels hebben gevonden van het N.K.V. en het Katholiek Vrouwengilde, Om deze reden heb ik een motie opgesteld, die ik aan alle leden van de raad heb uitgereikt. Ik zou het op prijs stellen als deze motie van de K. V. P.-fractie, waarvan de zakelijke inhoud door alle leden van de fractie wordt ondersteund, terwijl deze inmiddels bovendien is ondertekend door de heer van der Werff, onderdeel van de be-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 329