331
18 FEBRUARI 1971
om ook de raad in deze besprekingen te betrekken. Ik ben dan
ook erg blij dat u dit punt op de agenda heeft willen plaatsen.
Ik heb, althans voor een deel. niet begrepen uw antwoord
aan de heer America op zijn brief van 29 januari, waarin u zeg!
dat het u niet bekend is welke plaats en functie het voormalige
bestuur en directeur hebben gehad bij het financiële en organisa
torische echec van Bouvigne, terwijl een lid van het college en
voormalig lid van deze raad, tevens voormalig directeur van Bou
vigne, zijn instemming heeft gegeven aan het raadsvoorstel van
8 januari 1969, houdende beschikbaarstelling van een krediet voor
het geschikt maken van Wolfslaar tot volkshogeschool en tot ver
huur van dit gebouw.
Ik heb dan ook een vraag, namelijk op grond van welke
feiten het college van burgemeester en wethouders in de toelichting
bij het raadsvoorstel van 8 januari 1969 aan de raad heeft kunnen
voorstellen eén huurprijs van 2715, per maand te accepteren,
met o. m. als argument dat op genoemd bedrag van 2715,-- het
stichtingsbestuur met het betrokken ministerie een akkoord bereikte
als basis voor de subsidiëring van het volkshogeschoolwerk. Dit is
te meer bevreemdend omdat niet de stichting Bouvigne gesubsidieerd
werd, maar alleen de stichting vormingswerk voor haar vormings
werk. Opmerkelijk in dit verband is dan ook o. m. de mededeling
van de heer C. Fris, secretaris van de Nederlandse Federatie van
Vormingscentra, dat -- ik verwijs naar de publikatie in de Stem
van 5 februari -- eind 1969 het gebouw Wolfslaar wordt ingericht
voor vormingswerk, zonder -- ik herhaal met nadruk zonder --
het ministerie of de Nederlandse Federatie van Vormingscentra in
te lichten, en voorts de mededeling dat het gebouw Wolfslaar niet
voldeed aan de te stellen eisen.
U zult begrijpen dat ik, als dit zo is, deze hele gang van
zaken bijzonder merkwaardig vind, want dan zou het voorstel aan
de raad op onjuiste gronden gebaseerd zijn geweest.
Ik zou verder willen vragen -- ik meen dat deze vraag al
eerder gesteld is -- of de kredieten die bij het raadsvoorstel van
8 januari 1969 zijn aangevraagd toereikend zijn geweest, dan wel
zijn overschreden. Indien dit laatste het geval is, verzoek ik het
college aan te geven met welk bedrag het gevraagde krediet is
overschreden, zulks onder opgave van datum en nummer waarbij
een aanvrage voor een aanvullend krediet aan de raad is voorge
legd. Indien bij eventuele kredietoverschrijding geen aanvullend
krediet is gevraagd, waarom heeft deze nadere aanvraag dan nog
niet plaatsgevonden.
Vervolgens zou ik het college willen vragen of het kan mee
delen of de huur door de stichting Bouvigne steeds op tijd is be
taald en in het ontkennende geval, hoe groot de huurachterstand
is. Wanneer u mij zegt dat ik naar de bekende weg vraag geef
ik u daarin volkomen gelijk, maar daar dit een openbare zaak is
komt het mij juist voor dit ook in het openbaar te behandelen.
Wil het college vervolgens aangeven hoe groot de vordering
is op de stichting Bouvigne, zulks met inbegrip van het nog ver
schuldigde wegens schuldrestanten overeenkomstig het gestelde in
punt 4 van het besluit behorende bij bijlage 40, punt 43 van de
agenda van de openbare raadsvergadering van 16 januari 1969 be
treffende de verhuur van Wolfslaar.