335
18 FEBRUARI 1971
gewekt dat wij om de problematiek heenlopen voorzover wij daar
voor verantwoordelijk zijn. Indien dit het geval zou zijn zouden
wij dat alleen maar ernstig betreuren. Ik meende dit woord voor
af te moeten zeggen, omdat daarmee misschien iets van de houding
van het college tegenover de vraagstelling zoals die is ingebracht
wordt verduidelijkt.
Wanneer wij ons nu verdiepen in de hele problematiek rond
Bouvigne wil ik daar graag een schets van geven. Ik mag bij de
beantwoording van alle vragenstellers wel met een ding beginnen,
namelijk dat door de hele vraagstelling en in alle opmerkingen deze
teneur te vinden is dat men, naast alle kritiek die men heeft, ook
een enorm respect en grote waardering opbrengt voor datgene wat
nieuw op gang is gebracht in Bouvigne. Het vormings- en volks-
hogeschoolwerk, waarvan men zegt dat het een plaats vervult in
stad en regio, is van grote betekenis. De 'heer van der Werff heeft
zelfs gezegd dat hetgeen daar gebeurde van betekenis is voor onze
democratie. Luisterend naar zijn betoog bekroop mij de gedachte
dat wij, als alles nu eens heel duidelijk uit elkaar te halen was
en het een niet zo complex vervlochten was met het ander, er
vanavond misschien veel eerder uit zouden komen. Vandaar ook
de misschien wat teleurstellende mededeling van het college dat wij
het op dit moment niet meer zien, wat niet wil zeggen dat wij er
niets aan willen doen.
Dan wil ik nu, omdat dit voor een juiste beoordeling van de
problematiek noodzakelijk is, enkele cijfers noemen. Dat is nu een
maal het vervelende waar deze wethouder vaak mee te maken heeft:
de cijfers en de gewone nuchtere en zakelijke gegevens. Het is niet
altijd even gemakkelijk dit over te brengen, maar wil men een be
leid voeren en werkelijk besturen, dan zal men op die basis moeten
starten en kan men niet buiten de realiteiten van juridische, finan
ciële en andere omstandigheden. Ik zal proberen het zo kort mogelijk
te houden, hoewel ik aan de andere kant, omdat de raad om deze
openbare discussie heeft gevraagd, meen dat ik toch wel wat meer
tijd zou mogen vragen. Ik zal echter trachten mij te bepalen tot de
dingen die van werkelijk belang zijn.
Op 1 oktober 1930 is het Bouvigne-complex verhuurd aan de
Pius X-stichting. De huurtermijn werd bepaald op 50 jaar, dus tot
ultimo september 1980, met de mogelijkheid van continuering van de
huur met nog eens 50 jaar, zodat huurster de mogelijkheid heeft tot
het jaar 2030 het complex te bezetten. Bij de grenswijziging mei
Ginneken en Bavel, waardoor Ginneken bij Breda kwam, is ait in de
erfenis meegekomen. De huurprijs bedroeg ingaande 3 augustus 1937
3085, 63 per jaar, welke huur met instemming van de huurster
geleidelijk is opgetrokken en thans 5796, -- per jaar bedraagt.
Dat is de basis waarmee men gewoon rekening moet houden: dat
huurcontract met de Pius X-stichting is er.
In 1962 -- en nu begint het verdere verhaal worden de
verhoudingen bijzonder moeilijk. Dan worden namelijk met goedkeuring
en onder verantwoordelijkheid van de Pius X-stichting twee stichtingen
in het leven geroepen, de stichting Bouvigne en de stichting Vormings
centrum. De stichting Bouvigne krijgt tot taak het vormings- en volks-
hogeschoolwerk mogelijk te maken en ruimte te bieden aan de opleiding
gezinsverzorging en congressen, alsmede het organiseren van gezins
vakanties. Dat staat in de stichtingsakte.