18 FEBRUARI 1971
340
Wethouder BROEDERS: Voor het vaststellen van wie er moet
betalen is dit geen bezwaar.
De heer FROGER: Ze hebben de tussenmeter vergeten!
Wethouder BROEDERS: Dit is gewoon de vordering op.
De heer VAN BANNING: Dat is gewoon een vordering op de
stichting, wilt u zeggen. De school heeft er verder niets mee te maken.
Wethouder BROEDERS: Er is wel een relatie tussen de school en
de stichting, maar dat is een uitvloeisel van de bijzonder ingewik
kelde zaken die daar allemaal aan de orde zijn.
De VOORZITTER: Dames en heren, mag ik u vragen u even
bij mij te melden als u wilt interrumperen? Anders raken wij de
draad kwijt.
Wethouder BROEDERS: Ik moet er bij vertellen dat wij met nog
een moeilijkheid zitten ten aanzien van de levering van gas, water
en elektriciteit. Op beide complexen is nog inwonend personeel aan
wezig, namelijk mej. Breure op Wolfslaar en de heer van Bremen
op het Bouvigne-complex. Wat daarmee moet gebeuren moet door
het bedrijf worden geregeld, want het is natuurlijk niet mogelijk om
bij wijze van spreken voor hen aparte kleine leidinkjes aan te leg
gen en de rest helemaal af te sluiten. Hoe dat moet gebeuren moet
door het bedrijf worden nagegaan, evenals hoe de verbruiksvergoe-
dingen moeten worden berekend.
Dan kom ik nu aan de twee laatste punten. Wanneer ik nu
de vraag hoor of -- maar ik meen dat dit op het ogenblik niet
helemaal valt te beoordelen -- het op dit complex niet meer te
realiseren is, dan moet ik zeggen dat ik het niet weet, ik zou daar
bij voorbaat geen uitspraak over durven doen. Ik geloof dat hier
verschillende belangen door elkaar een rol spelen, ook voor de ge
meente Breda. Een zekere zakelijkheid van de zijde van de gemeente
met betrekking tot het gehele complex of tot beide complexen is
zonder meer geboden. Dat is een kant van de zaak. Een tweede
kant is dat wij, waarde toekennend aan het werk dat daar op gang
is gekomen, als gemeente ook bereid moeten zijn datgene te reali
seren wat wij kunnen doen. Mijn collega de heer Mans heeft daarover
ook al contacten gehad, o. a. met de provincie. Onze eerste indruk
is echter dat het, als de gemeente Breda het zonder rijks- en pro
vinciale subsidie zou moeten doen, gewoon een veel te zware opgave
is, temeer daar van de zijde van de raad in feite wordt gesteld dat
een hard zakelijke opzet het werk eigenlijk niet goed mogelijk maakt.
Het laatste woord is daarover echter nog niet gesproken, maar het col
lege is zeker diligent op dit punt. Wij hebben u eerlijk gezegd in onze
beantwoording van de vragen dat wij wanneer het rijk of de provincie
zich terugtrekt eigenlijk geen mogelijkheden zien, hoe graag wij ook
zouden willen. Dit neemt echter niet weg dat wij natuurlijk bereid
moeten zijn na te gaan wat wij er nog aan kunnen doen om dit werk
in Breda en de regio mogelijk te maken.
Vervolgens mijn laatste punt. Wij moeten vanzelfsprekend nog
op deze zaak terugkomen, want er zullen beslissingen moeten vallen,
zowel met betrekking tot het ene als tot het andere complex, Daarbij