343 18 FEBRUARI 1971. kan ik uiteraard volledig instemmen. Op het antwoord van de wet houder zou ik iets uitgebreider willen ingaan. Allereerst moet ik zeggen dat ik mij kan voorstellen dat het college, zoals de wethouder heeft gezegd, zeer voorzichtig moet zijn in verband met de vermenging van taken en verantwoordelijkheden. Dat is zo, maar aan de andere kant geloof ik dat als een bedrijf, of dat nu een stichting is of meerdere stichtingen op een complex, 35 man ontslaat in Breda, welke voor een deel zijn terug te verwijzen naar overheidsbemoei enis, het primair de taak is van dit college en deze raad daar alle aandacht aan te besteden. De wethouder heeft gezegd dat het college geen mogelijkheden heeft om op een stoel te gaan zitten waarop het niet thuishoort. Dat is in zijn algemeenheid natuurlijk juist, maar ik kan het toch niet helemaal goed plaatsen dat u deze zaak vanavond kennelijk wel wilt en kunt bespreken in de raad. U hebt op die korte termijn die nadere informatie dus blijkbaar niet gekregen, zodat die on mogelijkheid om te praten alsnog aanwezig zou moeten zijn, zo als u ook meedeelt in uw antwoord van 5 februari aan de heer America. Dat is nu juist wat ik niet heb begrepen, namelijk dat u in januari met meerdere instanties besprekingen heb gevoerd met betrekking tot de personeelsaangelegenheden, de voortzetting van het vormingswerk en al datgene wat in de stichting Bouvigne om ging, of, laat ik het heel voorzichtig zeggen, wat er omging in die drie stichtingen, want wij werken hier met kastelen en stich tingen of het niets is. Ik geloof dat het raadzaam was geweest deze zaken al jaren geleden beter uit elkaar waren gehouden, dan hadden wij nu waarschijnlijk niet met deze problemen geze ten. Wanneer de wethouder stelt dat de beantwoording mogelijk hier en daar de indruk heeft gewekt dat er om de problematiek werd heengelopen, dan moet ik eerlijkheidshalve zeggen dat ik die indruk inderdaad heb gekregen. Ik meen dat ik hierin ook niet alleen sta. Dit is bijzonder te betreuren en ik stel het dan ook des te meer op prijs dat deze zaak hier vanavond wordt be handeld. De wethouder heeft een uitvoerig resumé gegeven van de hele wordingsgeschiedenis en het verdere verloop vanaf het ont staan van de eerste Pius X-stichting op het terrein van Bouvigne tot heden. Daaruit blijkt toch wel dat er aan de kant van het college herhaaldelijk een gevoel van onbehagen is geweest met betrekking tot de structuren en de juridische verhoudingen, dat iedere keer nog eens werd geaccentueerd wanneer er werd gespro ken over geldleningen. Nu ik langzamerhand wat meer inzicht in deze zaak krijg kan ik mij dat onbehagen wel degelijk voor stellen. Wat ik alleen niet begrijp is dat men, als dat gevoel van onbehagen er dan was, deze zaak niet wat scherper heeft bekeken en er wat sterker op heeft aangedrongen een en ander van elkaar te scheiden opdat men precies wist waar men aan toe was. Ik hoor nu zelfs in laatste instantie nog van de wethouder dat er een vordering is van het ENWA op Wolfslaar en Bouvigne, ik neem aan dat dit de stichting Bouvigne is, terwijl de leveran ties werden gedaan aan de Pius X-stichting. Het is mij niet be kend dat ook de Pius X-stichting in financiële moeilijkheden zou verkeren. Zou dit inderdaad het geval zijn, dan lijkt het mij bij zonder interessant ook van dit aspect iets meer te vernemen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 343