18 FEBRUARI 1971. 344 De wethouder stelt in antwoord op de opmerking van de heer Van der Werff dat het college vanaf 1967 tot heden in feite geen antwoord heeft gekregen. Dat deze slordigheid bij de besturen ken nelijk bestond heb ik ook kunnen opmaken uit de perspublikaties, daar ook het ministerie van C.R. M. blijkbaar pas in 1970 de ver antwoording over 1967 heeft ontvangen. Ik bedoel hier de financië le verantwoording. Het moet mij van het hart dat ik de beantwoording aan de ene kant bijzonder complex vind en aan de andere kant ook uiterst summier. Ik ben dan ook erg gelukkig met de mededeling van de wethouder dat de financiële consequenties nog nader zullen worden bekeken. Ik neem aan dat ook de raad daar nader over zal worden geihformeerd. Het is mij o.m. volslagen onduidelijk waarom het in deze situatie noodzakelijk is - maar ik neem aan dat de wet houder over de nodige inlichtingen beschikt - dat wij, ik bedoel de gemeente, van onze kant de huur van Wolfslaar opzeggen. Is die huur niet beëindigd door het échec van Bouvigne zelf? Welke invloed heeft deze huuropzegging op de verdere gang van zaken en op de vorderingen die wij hebben op deze stichting? Ik heb geen antwoord gekregen van de wethouder op mijn vraag over het in 1969 verleende krediet en de eventuele krediet overschrijding. Ik weet wel dat bij kredietoverschrijdingen de aan vraag voor een aanvullend krediet vaker later komt, dat is in we zen dus niet zo wonderlijk, maar wanneer een zaak zo moeilijk ligt als in dit geval lijkt het mij toch juist dat om te beginnen de raad of althans de betrokken afdeling op de hoogte wordt ge steld van het feit dat een huurder zo'n grote huurachterstand heeft. Bovendien schijnt dat huurcontract nooit getekend te zijn. Waarom is dat niet gebeurd? Had hierop niet geattendeerd moeten worden? Vervolgens heeft de wethouder gesproken over het voorstel van januari 1969. Dat lag allemaal heel erg moeilijk, want er waren drie stichtingen en twee kastelen, enfin, het was een heel complexe situatie. Ik geloof dat graag, maar ik vind toch wel dat ik er dan mijn grote teleurstelling over moet uitspreken dat het mogelijk is dat er gewerkt wordt met stichtingen die in wezen geen inhoud hebben en geen financiële achtergrond. De subsidie is name lijk nooit verleend aan de stichting Bouvigne, maar aan de stich ting Vormingscentrum. De stichting Bouvigne heeft allerlei neven activiteiten verricht, bovendien geloof ik dat er een personeelsunie bestond tussen beide stichtingen. Kortom, ik vind het allemaal een beetje onbehagelijk. Dan is er nog iets. Ik weet niet of ik het er al over heb gehad, maar misschien zou het college ons kunnen mee delen hoeveel van die 35 ontslagen personeelsleden inmiddels alweer werk hebben gevonden. Deze informatie zou ter geruststelling kun nen dienen. Vervolgens de motie. Ik kan mij inderdaad met deze motie verenigen, hoewel ik het volledig eens ben met de wethouder dat wij daar geen al te grote verwachtingen van moeten hebben. Die verwachtingen worden niet de bodem ingeslagen omdat, zoals ik in de krant heb gelezen, de minister heeft gezegd dat zij de sub sidie zou willen reserveren wanneer er een nieuwe vorm wordt ge vonden en een nieuwe basis is gelegd. Die verwachtingen zijn zo laag gestemd omdat ik in de Stem van vrijdag 27 januari de voor malige directeur van Bouvigne aan het woord heb gezien, die zegt "Wij zijn er ondanks veel geld en moeite niet in geslaagd

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 344