18 FEBRUARI 1971. 346 dat in het voorstel van 16 januari 1969 in het preadvies wordt gesproken over het akkoord dat bereikt werd als basis voor subsidiëring van het volkshogeschoolwerk, mede gezien het belang van een blijvende ves tiging van deze activiteiten in Breda, om welke reden de raad wordt voorgesteld de huurprijs te accepteren. Een ander punt is de mededeling van de wethouder dat Mr. Jacobs bezig is met een aantal contacten en besprekingen, waarin ook de kwestie van het vormingswerk aan de orde komt. Hij weet op dit moment nog niet of dit in het Bouvigne-complex is te reali seren, dit in zekere zin in antwoord op een vraag van de heer Ame rica die ik heb ondersteund. Ik vraag mij inderdaad af of de heer Jacobs een inzicht heeft in het vormingswerk zoals wij dat bedoelen. De heei Jacobs kan dan bijzonder deskundig zijn in het oplossen van financiële moeilijkheden, maar ik vraag mij af of hij een duidelijk zicht heeft op het vormingswerk zoals wij dat bedoelen, in welke zin wij de motie van de K. V. P. ook hebben aangevuld. Tot slot wil ik u voorstellen een motie ter tafel te brengen, omdat wij op dit moment nog over onvoldoende inlichtingen beschik ken. Ik wil u deze motie graag voorlezen. De VOORZITTER: Wanneer deze motie genoegzaam is onder tekend, wilt u de voorlezing daarvan dan aan mij overlaten? Er is een tweede motie ingediend, die als volgt luidt: De gemeenteraad van Breda, op 18 februari 1971 in vergade ring bijeen, constateert een ernstige verontrusting in de zaak Bouvigne en verzoekt het college: 1. volledige opening van zaken te geven over de financiële consequenties voor de gemeente door het debacle van Bouvigne; 2. een onderzoek in te stellen naar de oorzaak dat de inte griteit van de raad en het college in discussie kon komen. De motie is ondertekend door mevrouw Van Nes, de heer Crul, mevrouw Willems, mejuffrouw Paulussen, de heer Mensen, de heer Spanjer en de heer Van Os. Voldoende ondersteund zijnde maakt de motie mede onderwerp van beraadslaging uit. De heer VON SCHMID: Ik wilde mij beperken tot een korte opmerking, maar die is nu misschien toch van iets meer belang geworden door de motie die zojuist is ingediend. Op een gegeven moment is er onbehagen ontstaan over deze zaak in Breda. Daarom is die hier behandeld en dat is ook goed. Ik zou echter met nadruk willen stellen dat, zo is het althans bij mij overgekomen, de integriteit hier op dit moment niet in het geding is, noch van de raad, noch van het college, en wel om twee redenen. In de eerste plaats is er de, vooral financiële, verhouding tussen de gemeente en alles wat er op Bouvigne gebeurde en die nu door de wethouder is uiteengezet. Men kan natuurlijk zeggen dat die informatie wat laat is en dat daar nog van alles op moet volgen, maar ik ben heel blij dat de wethouder zelf al heeft gezegd dat er nog van alles moet worden onderzocht en dat dit in de afde ling zal worden besproken. Ik zie dan ook geen enkele reden om te stellen dat de integriteit in het geding zou zijn. De tweede reden is gelegen in de hele toestand op en rondom Bouvigne en Wolfslaar,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 346