349 18 FEBRUARI 1971. op het betoog van de heer Van Loon van de toeleverende bedrijven en middenstanders. Het zou immers al te dol zijn als deze mensen, die zich direct of indirect mede inzetten of mede een rol spelen in de maatschappelijke ontwikkeling van onze regio, door de maatschap pij als het ware tot versterven zouden worden gedoemd. Mevrouw VAN NES-BRANDS: In eerste instantie is er op gewe zen dat in de pers uitvoerig is ingegaan op het wanbeheer op Bou- vigne. In de pers wordt ook om begrijpelijke redenen een relatie verondersteld tussen de samenstelling van de raad en het debacle op Bouvigne. Door de onvoldoende informatie kwam de onkreukbaar heid van de raad in discussie in de stad en zal deze ook in de toe komst in discussie komen. Dit ter motivering van de laatste alinea van onze motie, waarin wij de integriteit van raad en college ter discussie stellen en daarnaar een onderzoek verlangen. De heer KROON: ik moet zeggen dat ik heel erg blij ben met het zeer uitvoerige antwoord van wethouder Broeders namens het col lege. De wethouder is ingegaan op de hele problematiek zoals die daar ligt. Van meet af aan heeft hij geschetst hoe de situatie zich zo heeft kunnen ontwikkelen, door de zeer moeilijk verweven juridische en financiële problemen en de tactische aspecten van de manier waarop in bepaalde onderhandelingsfasen moest worden opgetreden. Uit het betoog van wethouder Broeders is mijns inziens duidelijk naar voren gekomen dat de enige relatie die het gemeentebestuur heeft met Bouvigne is de kwestie van de erfpacht, de huurcontracten enz., zoals ook duidelijk is gezegd door de heer Van der Werff. Bovendien is uit de besprekingen die de laatste jaren hebben plaatsgevonden wel gebleken dat het college alles heeft gedaan wat mogelijk is om te trachten het vormingswerk en al hetgeen daar gebeurde voort gang te doen vinden. Men heeft gesproken over een garantielening van 1, 5 miljoen voor de verbouwing, men heeft gesproken over andere leningen, men heeft gesproken over het omzetten van het huurcontract in een erfpachtcontract, enz., maar men is daarbij steeds gestuit op de moeilijkheid dat de Pius X-stichting en de beide andere stichtingen het eigenlijk niet goed met elkaar eens konden worden. De bereidheid van de zijde van het college is echter dus danig geweest dat men heeft getracht het werk op alle mogelijke manieren te bevorderen en voort te zetten en te komen tot een betere en gezondere financiële basis. Dat heeft de wethouder namelijk duidelijk gezegd. Het verlenen van een garantie voor bepaalde lenin gen is niet doorgegaan, omdat men niet kon voldoen aan het verzoek om nadere inlichtingen omtrent de financiële achtergrond van de di verse stichtingen. Duidelijk is verder naar voren gekomen, zoals ook door me juffrouw Paulussen in haar motie wordt gevraagd, de financiële con sequenties voor de gemeente, die door ae wethouder met name zijn genoemd, evenals door de heer Van der Werff, zodat ik ze nu niet zal herhalen. In de tweede alinea van de motie van mejuffrouw Paulussen wordt gevraagd een onderzoek te doen instellen naar de oorzaak dat de integriteit van de raad en het college in discussie konden komen en nu begrijp ik wat de heer Van Os in eerste instantie heeft gezegd over de relatie met de raad en de onkreukbaarheid, want aat komt in feite op hetzelfde neer. Ook ik heb geen behoefte

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 349