351 18 FEBRUARI 1971 vanaf deze plaats succes toe. Daarvoor zal een zeer zakelijke op zet noodzakelijk zijn en het klimaat van een dergelijke opzet maakt het volgens mij onmogelijk om daar vormingswerk in internaatsver- band te verrichten. Daarvoor is een ander klimaat nodig. Vandaar dat ik zeg dat ik een toelichting geef op de motie, die ik ondersteun door daaïaan toe te voegen dat het college dan vooral ook moet onderzoeken of de subsidiepot die beschikbaar is voor de stichting Volksontwikkelmggwerk niet kan worden ingezet voor een gebouwencomplex elders in de regio. Het gaat mij name lijk om het werk in de regio en niet om het werk op Bouvigne. De heer VAN DER WERFF: Mag ik even interrumperen, mijn heer de voorzitter? De VOORZITTER: Alleen een interruptie dan. De heer VAN DER WERFF: Ik dank de heer America hartelijk voor de verduidelijking van zijn uitlating. Ik had die namelijk te algemeen opgevat. In de tweede plaats is niet duidelijk waardoor die schuld zo is opgelopen. De VOORZITTER: Nu ben ik verplicht ook de heer America een korte interruptie toe te staan. De heer AMERICA: Neemt u mij niet kwalijk, mijnheer de voorzitter, ik meen dat ik nog aan het woord ben. De VOORZITTER: Die is helemaal voor u, mijnheer America! Ik zou zeggen gaat u verder, u hebt alle tijd. De heer AMERICA: Ik begrijp een aantal collega's in deze raad niet. Ik voel mij namelijk wel gedwongen om nog iets te zeggen over die integriteit en ik zou die collega's willen vragen straks in de koffiekamer de mensen op de publieke tribune eens duidelijk te maken waarom wij door deze affaire niet in discussie zijn. Ik voel namelijk dat ik wel in discussie ben. Men moet maar eens met jongeren over politiek praten. Wanneer men dat doet zal men zien dat zij onmid dellijk over concrete zaken gaan praten en dan wordt er gezegd dat politiek vuil is, enz. Nu wordt de wethouder van openbare werken, niet in zijn functie van wethouder maar als oud-directeur van Bouvigne, zowel door C.R. M. als door de federatie, met name door de heer Baas die als ik goed ben geïnformeerd rijksaccountant is en werkt voor het ministerie van C.R. M.in de Stem aangevallen in een stuk dat zo vuil is dat ik het college zou willen verzoeken een kort geding aan te spannen tegen de heer Baas, want als het niet waar is mogen wij het er mijns inziens niet bij laten zitten. Ik voel mij daar ook bij betrokken. Wanneer ik op dit verzoek geen duidelijk antwoord krijg, voel ik mij niet langer gerechtvaardigd om op deze plaats in de raad te blijven zitten. Ik voel mij daar persoonlijk ten zeerste in aangesproken. De heer SEVERENS: Ten aanzien van de openbaarheid deel ik de mening van een aantal sprekers die hebben gesteld dat er zowel in de landelijke en regionale als in de plaatselijke pers publikaties hebben gestaan die bij een groot aantal mensen vragen hebben op-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 351